Wat ik nog weet van de vakantiebaantjes uit mijn jeugd. Dat ik te verlegen was om te solliciteren, zodat ik met pijn in mijn buik en met lood in mijn schoenen mijn diensten aanbood aan kandidaatwerkgevers, waar ik vervolgens bijna altijd werd aangenomen. (Kwam daar nog eens om toen ik in de jaren tachtig was afgestudeerd). Kantoorbediende op een distributiecentrum van Amerikaanse vrijetijdskleding, waar ik de woorden t-shirt, jeans en debiteurenadministratie leerde, medewerker op de telkamer van de Nederlandse Middenstandsbank aan de Keizersgracht in Amsterdam, waar de uitbaters van gokautomatenhallen hun muntgeld afleverden en wij er pakketjes van maakten voor de winkeliers. De broodwijk in mijn geboortedorp, waar ik een casinowit van een knipbruin leerde onderscheiden en boerentijger een begrip was voordat Tonnus Oosterhoff (1953) debuteerde met een bundel die zo heette. En koster in de plaatselijke katholieke kerk.
Door mijn jarenlange ervaring als misdienaar en acoliet was de overgang naar hulpkoster in de vakantieperiode niet al te groot. Het moet in de vroege jaren zeventig geweest zijn. Zolang ik mij kon herinneren was Henk Schelling de koster van de Onze Lieve Vrouwe Geboortekerk en zolang hij zich kon herinneren, was hij niet met vakantie geweest. Hoe kon het ook? Er waren elke dag erediensten en omdat de dood nooit vrijaf neemt, diende hij altijd voorbereid te zijn op het verzorgen van een uitvaart en begrafenis. Maar nu hij zelf opgroeiende kinderen had, moest het er maar eens van komen.
Zo kwam het dat ik als opgeschoten jongeman als eerste de zware kerkdeuren ontsloot, het licht aandeed en de kaarsen aanstak, in de sacristie de liturgische kledij klaarlegde, de stola onderop, de cingel ernaast, ingekort met grove haaksteken, op de stola de albe, met de achterzijde naar boven en een punt van de achterzoom op de tafel en daar weer op de amikt. Het kazuifel hing al die tijd over het knaapje op de standaard.
Afgelopen week stuitte ik op beelden op internet van de uitvaart van Henk Schelling. Er zaten nauwelijks mensen in de kerk – corona – maar de livestream moest het mogelijk maken dat meer mensen het afscheid van de oude koster konden meemaken. De dienstdoende diaken zei dat Schelling in zijn eigen stoel in zijn eigen kamer was gestorven. Hij noemde hem een gelovig man, maar ik denk niet dat dat klopt. Een koster gelooft niet, een koster weet en handelt. Ik twijfel er niet aan dat wonderen bestaan, maar ze worden geregisseerd, voorbereid en georganiseerd door de koster die na afloop alles ook weer netjes schoonmaakt en opbergt en zo de geloofsgeheimen zorgvuldig bewaart.
Daarna kwam zijn zoon aan het woord die memoreerde hoe zijn ouders, nadat zijn vader gepensioneerd was, verhuisden van de kosterswoning naar een appartement achter de kerk, en hoe ze later in het verzorgingstehuis terechtkwamen.
Daar had ik van gehoord. Mijn moeder wist te vertellen dat er voor het echtpaar Schelling geen tweepersoonskamer beschikbaar was, zodat ze twee kamers naast elkaar toegewezen kregen. Schellings zoon vertelde dat zijn vader het moeilijk had gevonden dat zijn vrouw en hij elkaar de afgelopen periode niet konden zien.
Even later is het de beurt aan de kleinkinderen om te vertellen dat opa niet begreep dat zij niet meer binnen mochten komen, dat zelfs oma op afstand moest blijven.
Om dat niet te begrijpen, hoef je geen negentig te worden. De dodelijke mix van voorzorgsmaatregelen en goede bedoelingen gaat ook mijn verstand te boven.