Op tien juli 1940 wordt Willy Rubinstein in Amsterdam door de Duitse bezetter opgepakt en weggevoerd. Wegens belastingfraude, volgens de Duitse politie, maar het feit dat de geslaagde confectiehandelaar Joods is en in de jaren voor de oorlog uit Berlijn naar Amsterdam is gevlucht, lijkt relevanter. Zijn dochter Renate, haar broer en haar zus, weten van niets. ‘Der Vater kommt bald wieder nach Hause’, zeggen de soldaten. Er komt nog een brief van hem uit een Duitse gevangenis. Hij wordt overgeplaatst naar Scheveningen en Westerbork, daarna is het stil. Anderhalf jaar na de bevrijding komt het bericht van het Rode Kruis dat Willy Rubinstein dood is. Renate beseft dat ze al die jaren is voorgelogen en trekt de conclusie dat ze alleen zichzelf kan vertrouwen. ‘De angst in haar lijf wordt haar belangrijkste raadgever’, vertelt Hans Goedkoop (1963), de biograaf van Renate Rubinstein (1929 – 1990) aan Lotje IJzermans, de presentatrice van het nachtelijk interviewprogramma ‘Nooit meer slapen’. Goedkoop voegt eraan toe: ‘Toen is de columnist Tamar geboren’.
Een slordige vijftienhonderd kilometer naar het zuidoosten vindt in dezelfde periode een gelijkaardige gebeurtenis plaats. In Novi Sad hebben de nazi’s het op Eduard Kiš gemunt, onder meer ontwerper van de internationale spoordienstregeling in de regio, net als Willy Rubinstein Joods, getrouwd met een Gojse vrouw en in de jaren ervoor veelvuldig verhuisd voor de veiligheid van zichzelf en zijn gezin. Eduard Kiš is de vader van Danilo Kiš (1935 – 1989) die in 1984 in zijn roman Kinderleed put uit zijn herinneringen. Ik zei hem dat mijn vader een lange man was die een beetje krom liep, dat hij een zwarte hoed met stijve rand droeg, een bril met een ijzeren montuur en een wandelstok met een ijzeren punt. “Ze hebben hem een jaar of twee, drie geleden gedeporteerd.” zei ik, “en sindsdien hebben wij niets meer van hem vernomen.” Eduard Kiš is in Auschwitz vermoord.
Van een biografie van de legendarische columniste van Vrij Nederland is het nog niet gekomen. In 2015 publiceerde Goedkoop Iedereen was er: feest voor Renate Rubinstein, een verslag van de vijftigste verjaardag van Rubinstein, zestien november 1979. Voor wie alles over Renate Rubinstein wilde weten, was het een boekje een teleurstelling, met een leugen in de titel bovendien, want Simon Carmiggelt, met wie Rubinstein een geheime relatie had, ontbrak op het partijtje. Vorige maand verscheen Vaderskind – De oorlog van Renate Rubinstein, honderdzestig pagina’s. Recensent Onno Blom schrijft in De Volkskrant: De biografie van Renate Rubinstein komt op ons af zoals haar werk toen ze nog leefde: in losse stukjes.
Renate wist van niets, vertelt Goedkoop, niet dat haar vader Joods was, niet waarom ze uit Berlijn waren vertrokken. Na de oorlog keek ze vreemd op als mensen verwachtten dat ze wel zou zijn ondergedoken als hun vader was weggevoerd, terwijl ze gewoon in Amsterdam Zuid woonde en stukjes schreef in de schoolkrant van het Vossius.
Danilo Kiš is uiterst terughoudend over verbanden tussen zijn biografie en zijn werk, bezorgd als hij is dat zijn teksten zullen worden gezien als niet meer dan persoonlijke ervaringen. Maar in zijn Variaties op een autobiografie, die in de jaren tachtig zijn geschreven, kan hij er niet omheen. Zonder die ambivalentie in afkomst, zonder het ‘verontrustende onderscheid’ dat het joods-zijn met zich meebrengt en zonder de tegenspoed in mijn kindertijd tijdens de oorlog zou ik vast geen schrijver zijn geworden.
Sartre (1905 – 1980) definieerde de jood als iemand die door anderen als joods wordt gezien. Een van de ruim honderd raadgevingen aan jonge schrijvers van Danilo Kiš luidt: Houd altijd het volgende in gedachten: ‘Wie doel treft, mist alles’.