Het was een stemmig concert in een steenkoude kerk. Jan-Paul van Spaendonck, Martijn en Maria van Spaendonck en Jenny van de Wateringen brachten een hulde aan Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh in de Noordeinder Vermaning in de jungle van Noord Holland, waar de sloten waren toegevroren en men de ijzers had onder gebonden. Dat het kerkje niet warm wilde worden, lag niet aan het enthousiasme van het publiek, niet aan de glühwein en al helemaal niet aan de meerstemmige zang begeleid door snaren en fluiten. Van Testament tot Naast jou, en van Tip van de sluier tot De wilde jager. Twee liedjes kende ik nog niet. Jan-Paul had ze gevonden op een singletje uit de tijd dat Boudewijn de Groot zich had teruggetrokken in een boerderij in Dwingeloo.
Lennaert Nijgh is twintig jaar geleden overleden, Boudewijn de Groot bleef zijn teksten zingen naast werk van anderen. Vorige maand verscheen een nieuwe cd van de inmiddels achtenzeventigjarige zanger: Windveren. Hij tekende zelf voor de meeste teksten, Als je stil bent, het tiende nummer, is het enige op dit album van Lennaert Nijgh. Het laatste liedje Hoe meer ik dichterbij kom gaat over de moeder van Boudewijn de Groot: misschien zal het gebeuren / ik weet het niet / en zul je blij verrast zijn als je ziet // en zul je blij verrast zijn als je ziet / dat ik naar je wenk.
Boudewijn de Groot heeft zijn moeder niet gekend. Ze overlijdt rond zijn eerste verjaardag. Indië in de laatste oorlogsjaren: Daar was mijn moeder in het kwetsbaarst van haar leven / Daar kreeg ze mij te midden van het uitgeteerde vuil / En terwijl de amper levenden nog dankbaar achterbleven / Kieperde de jap haar dode lichaam in een kuil.
In 2007 publiceert Boudewijn de Groot zijn liedteksten tot 2006. Het boek heet Hoogtevrees in Babylon en is in liefde en respect opgedragen aan mijn moeders Fee, Alie en Will. Alie dat moet tante Alie zijn, die ook in Haarlem woonde en bij wie Boudewijn toen hij op de lagere school zat, overbleef. Will zal zijn stiefmoeder zijn, de tweede vrouw van zijn vader. Fee is de naam van zijn moeder op een gesigneerde foto waarop ze staat als vlinder.
De eerste keer dat Boudewijn de Groot over zijn moeder zong was op het album Waar ik woon en wie ik ben uit 1975. Op de schoorsteenmantel haar portret, / we kijken naar elkaar… / haar ogen zijn mijn ogen, / maar lijk ik ook op haar?
Hoe vaker ik over haar schrijf, hoe meer ze dichterbij komt., verklaart De Groot in een interview met Robert Haagsma dat in het boekje bij Windveren is uitgebracht. Zo vaak is dat dus helemaal niet; drie liedjes op een corpus van veertien albums, dat moeten meer dan honderd liedjes zijn. Maar de oude zanger heeft gelijk, in het lied Moeder uit 1975 moeten we het doen met foto’s en is ze een onbekende ander. In Ik ben een zoon uit 2008, waaruit ik de regels citeerde over Boudewijns geboorte en zijn moeders dood, treedt ze handelend op en wordt met empathie beschreven. In Hoe meer ik dichterbij kom is de zoon inmiddels veel ouder dan de moeder ooit werd en gaan ze, op de grens van dood en leven, met elkaar om als gelijken.
In Hoogtevrees in Babylon beschrijft Boudewijn de Groot hoe het zingen van Moeder hem ineens kippenvel bezorgde. Na afloop kwam er een dame naar me toe die zei dat ze ‘Moeder’ zo’n prachtig liedje vond. Ze voegde eraan toe dat ze mediamiek was en dat ze tijdens het lied mijn moeder achter me had zien staan. Ze noemde de regel uit het lied en ik wist dat dat het moment was waarop ik tijdens het zingen kippenvel had gekregen. Natuurlijk, zei ze, uw moeder stond op dat moment achter u.
Om te leven hoeft ze echt geen vlinder meer te zijn.