Donkere gloed

Ook nu weer kruipt de herinnering aan een foto vóór die aan de gebeurtenis. Het is een zwart-witopname. Meer zwart dan wit, om precies te zijn. Slechts een spot belicht het tafereel; een baan wit licht gaat van rechtsboven diagonaal door het beeld en wordt daarbij steeds wijder. Halverwege wordt het licht opgeslokt door het witte T-shirt van John Mayall (1933 – 2024), die, mondharmonica aan de lippen, en in de andere hand een trommelstok van Keef Hartley, een van de bekkens beroert. De slagwerker zelf blijft buiten beeld. Wel zien we in het donker nog de gestalte van Victor Gaskin die zich over zijn contrabas buigt.

Amsterdam, Concertgebouw. Ik zat op het podium, voor het publiek links, rechts achter de band op een hoek van rij drie of vier en maakte de foto zonder flits, met de kleine Olympus Pen half kleinbeeldcamera. Of ik voor de gelegenheid een extra gevoelige film in het apparaat had gelegd, of die in het ontwikkelproces heb geforceerd,weet ik niet meer. Maar doordat de opname gemaakt is tijdens een verstild moment en ik nauwelijks vijf meter van de artiest af zat, is de foto verbazend goed geslaagd.

Het zal ergens in het vroege najaar van 1971 zijn geweest. Het album Jazz Blues Fusion was al uit, maar de bezetting van dat album stond niet op het podium. Ik was nog geen zestien. Jongens uit mijn klas hadden me een paar jaar eerder op het bestaan van de blues en John Mayall gewezen; ik kende inmiddels zijn vroege werk en was gegrepen door het akoestische folk-bluesgeluid, zonder drums en zonder slagwerk, van de albums The Turning Point, Empty Rooms en USA Union. Daarna had Mayall een band gevormd met jazzmuzikanten als Blue Mitchell, Ernie Watts en Victor Gaskin dus.

In De jaren in Zeedorp beschrijft H. C. ten Berge (1938) hoe zijn alter ego Edgar Moortgat met een stel vrienden naar een nachtconcert in Amsterdam gaan. Eind jaren vijftig, de Jazz Messengers zeg ik uit mijn hoofd, al weet ik niet hoe ik daarbij kom. Het gaat ook niet primair om de muziek, maar om de erotiek in de vriendengroep. Haar ogen kwamen tot leven en straalden een donkere gloed uit. Zoals altijd meende Edgar haar betere momenten te mogen zien als een eerste aanzet tot blijvende versoepeling. Toen nog niemand van consent had gehoord, was dit al genoeg. Om drie uur ’s nachts stilden ze hun honger bij een automatiek in de Halvemaansteeg. De uitbater was dik en rossig, zijn nek en aangezicht zaten vol puisten. Het steegpubliek was rumoerig, vechtlustig. Ze waren blij dat het busje de stad uit reed, terug Noord Holland in.

The years before rock ’n roll, om met Van Morrison (1945) te spreken, toen de vrijheid de woorden nodig had van Campert en Lucebert en de muziek van Parker en Monk. Mieters was ons in de vroege jaren zeventig niet langer in de mond bestorven en een fuif heette nu een feest, maar als de provincieschool onder de rook van de Hoogovens en het crematorium, waar ik mijn middelbare schooljaren sleet, er een organiseerde, stonden op het affiche The Diamond Five en Brainbox met Jan Akkerman die het gitaar spelen van Django Reinhardt had afgekeken. Waarmee ik wil zeggen dat de jazz niet ver weg was.

Met wie was ik naar dat optreden van John Mayall begin jaren zeventig? Had ik alleen oog voor het optreden? Zat ik voortdurend door de zoeker van mijn cameraatje te turen? Mij schiet geen naam te binnen. Ik ging na afloop met tram drie en bus tachtig naar huis.

De recensent van de Volkskrant omschreef het concert de volgende ochtend als een avondje pretentieloze foyermuziek.

Dit bericht is geplaatst in zaliger nagedachtenis met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *