Zo weerbarstig als het proza van Bert Schierbeek (1918 – 1996) is, zo gemakkelijk is de auteur in de omgang. Kees Fens (1929 – 2008) las ‘Een grote dorst’ uit 1968 en raakte verveeld door het eentonige ritme van het boek. Jacq. F. Vogelaar (1944 – 2013) las ‘Inspraak’, dat in 1970 verscheen, en laakte de vrijblijvendheid. Dat zat Schierbeek niet lekker. Zeven jaar later kwam hij erop terug: ‘Vogelaar schreef: bij Schierbeek weet je nooit waar je aan toe bent, met Schierbeek kun je alle kanten op. Maar hij had ook kunnen schrijven: Schierbeek stuurt je alle kanten op.’.
Ik blader door de fotokaternen van het boek Niemand is waterdicht, de pas uitgekomen biografie van Bert Schierbeek die Graa Boomsma (1953) schreef en waaruit ik bovenstaande informatie heb. Een schaterende Schierbeek en Simon Vinkenoog uit 1986, Schierbeek die op een voet balanceert uit 1987 met Jan G. Elburg. Schierbeek met zijn vrouw Thea in gesprek met Theun de Vries, Schierbeek die brede handgebaren maakt terwijl Johan van der Keuken (1938 – 2001) naast hem schijnt te dommelen – is het onderweg in een vliegtuig? In een trein? Schierbeek met Lucebert in 1979. Uit de mimiek van Schierbeek maak ik op dat hij zijn vriend er zojuist van heeft overtuigd dat het zo is en niet anders. Op alle foto’s waarvoor niet geposeerd is, maakt Schierbeek contact met de mensen om zich heen, lezend, sprekend, gesticulerend, schaterend.
Schierbeek wist dat hij het zijn lezers niet gemakkelijk maakte. In 1951 verscheen zijn experimentele ‘Het boek ik’, dat begint met de regels: …, want de tijden waren vol geworden en de enkele goden die nog restten bouwden hun onderkomens in kelders. het grote splijten is begonnen en de splitsomachie zet zich in ons voort en reeds jaren zijn de beddingen te nauw en verbreed om het breed worden te pleiten in eigen boezem … groot zijn de stuwdammen die het leven en de dood in ons optrekt en hoog en dik … en zéér vele. Honderdvijfentwintig bladzijden later onderbreekt de schrijver zijn tekst voor een zwartomrande oproep in kapitalen: EEN REISGIDS BEN IK KINDEREN LEER MIJ LEZEN ! ! !
In 1967 bezoekt Jan Wolkers (1925 – 2007) Bert Schierbeek op het eiland Formentera, waar Schierbeek een huis heeft. Als Schierbeek in 1996 is overleden, schrijft Wolkers over zijn herinneringen aan dat bezoek: Als je met Bert over het eiland liep ging je door een haag van begroetingen. (…) Het was net of het eiland bevolkt was met zijn familieleden. En dat was ook eigenlijk zo. Dat was ook de ervaring van Johan van der Keuken, die er in 1972 te gast was, Het verblijf op zijn eiland Formentera, waar hij ons had heengebracht om er onze film op te nemen, bracht een bijna ononderbroken reeks ontmoetingen met oude en nieuwe bekenden die allemaal evenveel prijs stelden op zijn aanwezigheid.
Dat gold evenzeer voor het publiek in De Doelen als daar het jaarlijkse Poetry International werd gehouden en Schierbeek er las, of tijdens de Nacht van de poëzie in Vredenburg als hij er optrad. Zijn schorre stem, waarin het Nedersaksisch van Beerta en Enschede in doorklonk, en ogen die priemden uit zijn doorgroefd gezicht, maakten het proza als bij toverslag onontkoombaar en klaar als een klontje.
Voor de duur van de voordracht dan toch.
Thea riep altijd: ‘Alsof de Bijbel wel gemakkelijk is om te lezen! Daar zeurt toch ook niemand over?’ Nauwelijks waar natuurlijk, maar het ging om t idee. Ik mis ze nog steeds!
Eerst de Bijbel lezen en dan Het boek Ik, dat lijkt me het beste.
beste Nico,
De Bijbel is met kennis van zaken verwerkt in Het boek Ik. Schierbeek heeft vlak vóór de oorlog even met de gedachte gespeeld dominee te worden…
Dus wie Het boek Ik leest krijgt meteen belangrijke brokken Bijbel mee…
Graa Boomsma