‘s Zomers woont Cees Nooteboom (1933) op Menorca. Om het huis ligt de tuin met palmen, cactussen, aeonia met hun symmetrische rozetten, een yucca, een ficus, een vijgenboom, loodkruid, papyrus, oleander, hibiscus en bougainvillea. De planten die er het beste gedijen, stonden er al toen Nooteboom het landgoed betrok; ‘ik ben hier de indringer, niet zij’. Zomer of winter maakt niet uit, de omstandigheden zijn moeilijk in alle seizoenen. Tuinman Xec heeft er zijn handen vol aan om de flora te beschermen tegen koude, hitte, insectenplagen, wind en droogte.
De natuur verveelt zich dood. De oude schrijver hoort soms de stem van zijn vriend Harry Mulisch (1927 – 2010), die toch al enige tijd is overleden. Maar dood of levend, Nooteboom dient hem prompt van repliek: Als ik dan zei dat hij met die ene zin een heel Duits repertoire (Schubert, Schumann, Wolf etc.) overbodig maakte, al die bewogen liederen waarin de zanger zich met de natuur vereenzelvigt en weet wat de beek en de boom voelen, kortom die poëzie waarin menselijke gevoelens in de natuur geprojecteerd worden, dan lachte hij. Want ja, waar zouden Schubert, Schumann en Wolf zijn zonder Wilhelm Müller, Heinrich Heine (1797 – 1856) en Joseph von Eichendorff, de tekstdichters van respectievelijk Winterreise, Dichterliebe en Liederkreis?
Ik beperk me hier tot drie dichters van wie Jan-Paul van Spaendonck (1956) werk heeft vertaald en van wie het Linnaeuskoor liederen gezongen heeft. Dat is te zeggen, we zongen Müller e.a. in 1998 en Heine in het najaar van 2019. Op zesentwintig februari aanstaande is Joseph von Eichendorff (1788 – 1857) aan de beurt, we hebben acht teksten van hem ingestudeerd op muziek van Schumann, Knab, Mendelssohn, Bresgen en Van Spaendonck.
In een nawoord bij de prachtuitgave van Weemoed en Wanderlust, veertig gedichten van Joseph van Eichendorff, karakteriseert de vertaler en samensteller de poëzie van Eichendorff als een eeuwige heimwee naar zijn jeugd, niet beschreven maar gezongen, recht uit het hart, in harmonie met de natuur. De auteur van Uit het leven van een nietsnut ervoer zijn leven als een ballingschap.
Die twee elementen: zwerven door de natuur, verstoten van de geboortegrond, doen aan Heine denken die, na zijn zwerftochten door de Harz en naar Italië, zijn toevlucht zocht in Parijs. Maar pas op, het verschil kan niet groter zijn. Heine, de Joodse jongen uit de stad die aan Napoleon zijn burgerrechten en de kans om te studeren dankte, maar zijn leven lang beducht bleef voor het Duitse antisemitisme, Von Eichendorff, Rooms Katholiek in een Luthers land, die tot zijn verdriet zag dat het barokke familieslot in de Silezische bossen waar hij zijn jeugd had doorgebracht, tijdens het woeden van de Napoleontische oorlogen van armoede moest worden verkocht.
Het leven wordt voorwaarts geleefd maar achterwaarts begrepen, wat u zegt meneer Kierkegaard (1813 – 1855), maar sterker dan leven en begrijpen was voor Von Echendorff het verlangen naar wat voorbij, voorgoed voorbij is. Dan vergroeit hij met het verleden, krijgt die angstige fascinatie voor de nacht hem in zijn greep, schetst hij Nootebooms onderkomen in Menorca: tuinen, die in ’t stenen domein / verwilderen in schimmige weelde, en slaat de waanzin toe; Ich will eben als ein verzweifelter weit in die Welt hinaus, will mich, wie Don Quijote, im Gebirge auf den Kopf stellen und einmal recht verrückt sein.
Nooteboom citeert het met instemming: Op de eeuwige omweg moet de pelgrim zijn gekte doseren om ermee om te gaan.
Het Linnaeuskoor zingt onder leiding van Jan-Paul van Spaendonck Het land van mijn kinderdromen. Zondag 26 februari a.s. 11:00 uur Bibliotheek de Hallen, Hannie Dankbaarpassage 10, Amsterdam.