Schimmelziekten, vind ik op de sites ter zake, als ik rondzoek naar wat de goudenregen het leven zuur kan maken. Loodglans, om precies te zijn; grijs verkleurd blad als de boom te donker en te koud staat. Dan zit er niets anders op dan de aangetaste takken af te snijden tot op het gezonde hout. Maar kijk uit, de snoeiwonden kunnen inrotten. De goudenregen is gevoelig voor vocht. Is het geen schimmelziekte, dan misschien spint, kleine webjes in de bladoksels, veroorzaakt door goudenregenluizen die nog lastig te herkennen zijn; groen als de bladeren, zwart als de takken. Eigenlijk bemerk je hun aanwezigheid pas als in het voorjaar de bloei tegenvalt. Maar dát was het allemaal niet.
In het vroege voorjaar van 2023 zag ik dat de stam van de goudenregen achter in de tuin scheef stond. Vreemd, het had dat najaar en die winter niet hard gewaaid, Dudley, Eunice en Franklin hadden huisgehouden, maar dat was al van februari 2022 geleden. Ik haalde een eind touw uit de schuur en bevestigde de boom aan zijn grote buur, de gleditsia of valse christusdoorn, die, hoewel gelijk geplant, een fors dikkere stam heeft en twee keer zo hoog is. Het werd voorjaar, de goudenregen kwam in blad en even later bogen de takken door van de gele bloemtrossen, terwijl daarboven de lentetooi van de gleditsia triacanthos sunburst de hemel goud kleurde.
Dat had wel even geduurd. Toen we beide bomen een jaar of twintig geleden plantten, moest de gleditsia zijn boomvorm nog vinden en dacht de goudenregen nog niet aan bloeien. Na een jaar of zeven vielen de eerste bloemen nauwelijks op, omdat ze omringd waren door de jonge gele blaadjes van zijn buurboom. Het advies om de goudenregen niet in de buurt van een valse christusdoorn te zetten, hadden we gemist.
Ieder jaar bloeit de gouden regen luidt de titel van een van de meer dan honderd boeken van Leni Saris (1915 – 1999), en zonder dat werk gelezen te hebben, rekende ik daar ook op. Als ik achter in de tuin ben, zoek ik vergeefs naar het begin van bladerknoppen en troost me met de gedachte dat ook de vijg en de gleditsia het voorjaar nog niet in de knop hebben. Het werd april en begin mei zag ik in voortuinen in de buurt goudenregen schaamteloos bloeien. Die in onze achtertuin volhardde in de winterstand. Ik omvatte vertwijfeld de nog altijd aangelijnde stam en murmelde Hélène Swarth (1859 – 1941) na: Geef Meieblij aan bloeiensweelde u over, / O hart! mijn hart! geen liefde bloeit te veel. De stam gaf zachtjes mee onder mijn handen.
Afgelopen zondag heb ik de zaag in het dode hout gezet. Eerst de dikke takken die tot vier meter hoog naar de hemel wezen, ik maakte de twijgen kort en vulde er de GFT-container mee. Op het snijvlak zag ik hoe de oudste jaarringen donker gekleurd waren, terwijl de buitencirkel veel lichter was. Schuilt daarin het geheim van het voortijdig verscheiden?
Zweet prikte in mijn ogen en stroomde tappelings over mijn rug, terwijl ik de stam losser wrikte dan hij al stond, tot hij languit lag, slechts met één worteltak met de aarde verbonden. Die groef ik uit en zaagde ik los. Hoe verwoordde Lucebert (1924 – 1994) dat ook weer in het vers voor zijn vriend Gerrit Kouwenaar: ja we gaan woest bier drinken in een mors huis / gaan langzaam uitlopen als een gouden regen .
Daar had ik zin in.