Stemmen

Er is nog een herinnering. Het tafereel was te weinig spectaculair om er een foto van te maken, ik zal het dus wel echt hebben beleefd. Het was een doordeweekse dag en ik was juist uit bed, scharrelde in mijn pyjama door het huis en het vreemde was dat mijn vader niet naar zijn werk was. In plaats daar van maakte hij zich in zijn goede goed klaar om op reis te gaan. Mijn moeder verschikte de knoop van zijn das en drukte hem een kus op zijn mond. Friesland was de bestemming en in mijn kleine hoofd openden zich horizonten van verten die ik mij niet kon voorstellen. Rusland, Finland, Groenland, IJsland, Duitsland. Mijn vader was trouwens dezelfde avond alweer thuis.

Mijn wereld was niet groter dan de weilanden om het huis waar het bruine paard van boer Vos graasde, daarachter de IJweg tot de dijk en de ringvaart. Ik was vast wel eens in Haarlem geweest of in Amsterdam, Zandvoort misschien, met de blauwe tram, met mijn ouders naar zee als het zomer was. Maar het strand was al zo onmetelijk dat ik aan de zee niet ben toegekomen. Alleen de zon en de wind.

Europa opende zich eerst op papier. Door de ogen van Eline Vere beschouwde ik Brussel en meende dat het een nerveuze stad moest zijn. Langs lijnen van geleidelijkheid proefde ik voor het eerst de smaak van Italië. Couperus (1863 – 1923) maakte me met zijn romans en zijn feuilletons wegwijs in het continent waar ik woonde.

De slakken van Canet d’Olt, de schelmenroman van Ben Borgart (1940 – 2016) uit de jaren zeventig, herinnerde me aan een treinreis per interrail door Frankrijk. Parijs, Valence, Vezelay, Le Puy-en-Velay, tot aan de intens paarse lavendelvlaktes bij Montelimar. Ik maakte kennis met Spanje door Het bloed in onze aderen van Miquel Bulnes (1976) en het verlangen naar Lissabon werd gewekt door de poëzie van Slauerhoff (1898 – 1936).

Harry Mulisch (1927 – 2010) schiep Dresden in Het stenen bruidsbed en Cees Nooteboom (1933) herbouwde Berlijn in Allerzielen. Van wat zich aan gene zijde van de Oder bevond, kreeg ik een indruk uit het verhaal De autostrade van H.C. ten Berge (1938): In de verte, gekromd in wind en regen stak een schapenhoedster over met haar kudde. Herkenbaar aan de hoge breedgerande hoed, de stok regelmatig verplaatsend liep ze – vergroeid met de schonkige gang van haar vrienden – naast die met modder en stront besmeurde wollen troep die over de weg het ochtendlijk en schoongewassen veld in rolde. Lange strogele vlechten hingen naast haar gezicht. Het was 5 uur in de morgen.

De Balkan bleef Het land achter gods rug van A. den Doolaard (1901 – 1994), maar door De Spelers van Manon Uphoff (1962) kreeg Sarajevo een gezicht en De Pelikaan van Martin Michael Driessen (1954) confronteerde me met de gevolgen van de burgeroorlog in Kroatië. De dagboeknotities van Kees Buddingh’ (1918 – 1985) brachten voor mij het Verenigd Koninkrijk tot leven. De dagboeknotities en zijn Ode aan de Yorkshire Daleshet stukje Engeland tussen / Ingelton en Leyburn, Grassington en Hawes – / met de onsterfelijke regels: O, ezeltjes van Arncliffe, wanneer zal ik jullie / weer op je green zien staan grazen?, maken de gedachte aan een Brexit onverdraaglijk.  

Ik open mijn stembiljet. Op welke lijst staan mijn kameraden? Welk hokje moet ik rood kleuren om een eind te maken aan uitbuiting en onderdrukking?

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags , , , , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *