Steen, schaar, papier

Als ik terugkom van mijn wandeling door het noordelijke deel van de Tuinen van West, tref ik mijn moeder aan op de rand van haar bed. Ze is bezig een zwarte broek over haar beige broek aan te trekken, de rechter pijp is vast komen te zitten ter hoogte van haar knie. Haar rechtervoet zit in haar linkerschoen, de rechterschoen ligt bij haar linkervoet. Ze probeert de broekband op te trekken. De linker pijp schudt tussen haar knieën heen en weer. Ze zegt: ‘je hebt me in de steek gelaten’.

De afgelopen week broedde ik op mijn bijdrage aan het Literair jaarboek voor Nieuw West dat onder de titel Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, komend voorjaar voor de achtste keer zal verschijnen. Ik wilde de Westelijke randen van de stad op een kier zetten voor de verschrikkingen van de oorlog in Oekraïne. De ooievaars van sportpark De Eendracht en de spechten in de bomen achter de huizen aan de Noordzijde van de Osdorperweg een indruk geven van de gehaktmolen van Bachmoet. Ik had er Aleksandra, de succesvolle debuutroman van Lisa Weeda, bij genomen en van Armando (1929 – 2018) de Salamanderpocket Aantekeningen over de vijand (nauwelijks honderdvijftig pagina’s, maar je blijft erin lezen; Hij zit met zijn pet op te eten. Moet je nodig zeggen, jij. Jij hebt je laarzen nog aan). Het lukte me niet de redacteur en mezelf duidelijk maken hoe een en ander zich tot elkaar verhielden, terwijl de beelden van het strijdgewoel me elke wandeling vergezellen.

Zaterdag stond er een interview met Cees Nooteboom (1933) in De Volkskrant. Hij is een jaar ouder dan mijn moeder. Schrijven is uitgesteld sterven, staat erboven. Geldt dat ook voor het over elkaar aantrekken van twee broeken? De aanleiding was het verschijnen van de gebundelde uitgave van alle gedichten: Zo worden jaren tijd. Mijn moeder was naar de wc geweest en daar verstrikt geraakt in haar kleren en wat er meer nodig is om haar schaamte te bedekken. Met het schaartje, dat altijd op het tablet van haar rollator ligt, had ze zich los kunnen maken. Daarbij had ze in haar broek geknipt.

In een hoek van de kamer hangt een tekening die Hugo Claus van Walter Benjamin heeft gemaakt. Er staat een kruis door het gezicht van de filosoof. Een krantenpagina verder zie ik inderdaad een ingelijst portret van Benjamin (1892 – 1940) in een groot wit passe-partout. Geen tekening, maar een foto en een kruis valt er niet op te onderscheiden. Ik sta op en pak Allerzielen uit de boekenkast. Ik las de roman van Nooteboom in het jaar dat die uitkwam, vijfentwintig jaar geleden. Benjamin, Berlijn, sneeuw, wist ik nog.

Ik begon te lezen en voor ik het wist was ik honderd bladzijden verder, was ik aangenaam verrast door de figuur Victor Leven, beeldhouwer, als Armando, iemand met  encyclopedische kennis van de Tweede Wereldoorlog, net als Armando. Een dunne snor, zoals mannen die wel lieten groeien in de jaren dertig, een foulard om de hals, onberispelijk gekleed. Als Armando, inderdaad. Arthur Daane, de hoofdpersoon in Allerzielen, ontwaakt na twee weken in een Madrileens ziekenhuis uit zijn coma en Victor tapdanst voor hem in een hoek van de zaal. Zonder muziek, zonder een woord.

Ze wilde geen broek aan waarin met een schaar was geknipt. We trokken hem uit; nergens een knip of een gat, moest ook mijn moeder toegeven. Maar weer aan dan.

Maar het voorval van de broek en de schaar wilde haar hoofd pas uit toen we de beige broek hadden vervangen door de zwarte.

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *