De eerste narcissen bloeiden al voor kerstmis. Het waren er uit de pol die achter de sierrabarber (rheum palmatum) stond, bij de poort naar de geheime tuin bij de cascade. We konden ze van achter het raam nauwelijks zien, maar door de dorre staken van de Helianthus Lemon Queen piepte onmiskenbaar het geel van het voorjaar. Binnen op de bank kraaide mijn vriendin van plezier dat de winter voorbij was nog voor ze was begonnen.
Zo was het niet helemaal. De eerste weken van het jaar kwam het Noorden van het land tot stilstand onder een laag ijzel. De rest van de januarimaand bleef het koud en nat en toen ook de andere narcissen tot bloei waren gekomen trof ik ze ’s ochtends regelmatig in verlepte en bevroren toestand aan. De gedaanteverwisseling die ze rond het middaguur in de lage zon ondergingen had veel van een extreme make-over, terwijl het nog te koud was om de broodnodige voorjaarsschoonmaak in de tuin ter hand te nemen.
Naarmate de weken vorderden, steeg de temperatuur tot waarden die door de weerdiensten normaal voor de tijd van het jaar werden genoemd, maar ons nog koud op het dak vielen. De sneeuwklokken (galanthus) meldden zich als vanouds in de derde week van februari. Als ik van mijn ronde langs de perken terugkwam (de appelboom gesnoeid, de resten van de siergrassen afgesneden, het bed met het schildblad – darmera peltata – schoongemaakt en alle resten opgebonden en op het plaatsje gezet, waar het gelijk in bezit werd genomen door een stuk of zes mussen en een winterkoninkje), sprak ik mijn zorg uit over het aantal tulpen dat ik al boven de grond zag. We hadden vorig jaar toch veel meer bollen gezet?
In Het Compostcirculatieplan beschrijft Anton Valens (1964) de wederwaardigheden van uitgever/redacteur Jens de Jong en de tot neerslachtigheid geneigde schrijver en schilder Peter Vervest. Hoewel Vervests pennenvruchten geen genade kunnen vinden in de ogen van zijn redacteur, neemt De Jong de kunstenaar onder zijn hoede en als De Jong in het bezit komt van een volkstuin nabij Durgerdam aan de andere kant van het Noordzeekanaal, neemt Vervest, de jongere van de twee, het leeuwendeel van de werkzaamheden aan het lusthof voor zijn rekening. Kennis van zaken heeft de aspirant-tuinman niet, woelrat en zevenblad drijven hem tot wanhoop en hij verzucht: Melancholieke middagen zonder meer. Als plante sensitive bewoog ik me door de tuin. Ik was veels te voorzichtig, een bekende beginnersfout. Je kunt bijna niet destructief genoeg zijn om een tuin te beheren. Een tuin is typisch iets voor een redacteur.
Lezers die bekend zijn met het Amsterdam van de jaren zestig en zeventig zullen in de figuur Jens de Jong Jaap Jansen herkennen die in 1962, samen met Rob van Gennep en Johan Polak uitgeverij Atheneum, Polak & Van Gennep oprichtten. De schimmen van beide mannen waren door het boek, net als die van Joop Admiraal, de geliefde van Jaap Jansen.
Aan het einde van het boek is De Jong overleden. Hij heeft de tuin aan Vervest nagelaten. We vinden hem terug liggend op zakken tuinaarde voor het huisje. Het slot van de boerderijdeur is kapot, gereedschap om het slot te repareren ligt in het schuurtje, de sleutel van het schuurtje ligt in het huisje. De Jongs lusthof is voor Vervest niet toegankelijk.
De Jong was gewoon Vervest schriftelijke aanwijzingen bij het tuinieren te geven die hij neerkrabbelde op de achterzijde van ansichten van Engelse abdijen en kathedralen. Op die van Rievaulx Abbey, North Yorkshire stond: M’n sierrabarber Een bol, ingehouden-vuurrood van kleur, drukte de aarde open. Zo is ’t begonnen. Hij zwol. Toen hij scheurde maakte zich een duizendvoudig samengevouwen blad, rossig eerst, los. ’t Ontvouwde zich tot ’n blauwgroene grijphand. Blad. Dit herhaalde zich, tot negenmaal toe. Toen verscheen een bol die een kolf voortbracht. ’t Plantenlichaam in de aarde stootte hem omhoog. Hij rekte zich tot-ie ’n dikke, rechte meter was. De aanloop tot de bloei. Ik noem dit seksueel geweld. Wat vind jij?
Ik ben de tuin ingelopen om het zelf te zien.