In mei 2021 bestelde ik bij Bol een babyfoon die prompt werd bezorgd. Het zendgedeelte deed ik in het stopcontact in de slaapkamer van mijn moeder, het ontvangstgedeelte in het stopcontact naast mijn bed. We noemden de nieuwverworven verbinding ‘radio Riek’, want dat is de voornaam van mijn moeder die in 1934 is geboren. Daarna was het wachten op signaal.
Meestentijds is er niets te horen. Het apparaat is, net als zendgemachtigde en luisteraar, in slaapstand, alleen een lichtje verraadt dat het is ingeschakeld. Rondom waart de nacht. Het suizen kan zomaar beginnen na een gerucht dat niemand heeft vernomen. Ik luister en vermoed een laatste echo van de oerknal, harmonie der sferen die plotseling aanzwelt en die ik vervolgens kan identificeren als het kabaal van een vliegtuig, al was het maar omdat het op dat moment ook door mijn slaapkamer dendert. Dan klinkt de zware ademhaling van iemand in diepe slaap die plotseling wordt onderbroken door een hoestbui. Dan weer niets.
De pendule op de servieskast slaat het halfuur. Daar is het rammelen van de rollator die met een rukje over de drempel van de badkamer wordt geduwd en dat in de akoestiek van de betegelde ruimte van kleur verandert en zachter wordt. Enkele minuten later is er het geluid van het doorspoelen van het toilet, waarna het gerammel weer opdoemt, dit keer in omgekeerde volgorde – oppassen voor de drempel. Dan weer niets.
Af en toe spreekt radio Riek; daarvoor is hij aangeschaft. ‘Jan!, Jan!’, klinkt het. Ik spring uit bed, schiet in mijn slippers en snel de trap af. Dat mijn moeder in nood niet mijn naam roept maar de naam van mijn vader die in 1996 is overleden, vertedert me. Beneden tref ik haar zittend op de grond aan. Van bed gegleden toen ze op het randje wilde zitten, het evenwicht verloren na een te bruuske beweging met de rollator, een TIA kan ook, het zal allemaal wel, maar hoe komt ze nu weer overeind? De klok wijst een klein uur tussen één en twee. Het duurt nog zeker zes uur voor de thuiszorg komt om haar de dag in te helpen.
Tijdens mijn vakantie namen mijn zussen de zorg voor moeder en de wacht bij radio Riek waar. Toen ik weer terug was vertelden ze dat ook zij niet werden geroepen bij de naam die hun moeder hun had gegeven. Riep mijn moeder mijn oudste zus, dan deed ze dat met ‘Janie’, mijn jongste zus werd geacht te reageren op ‘Nellie’,
De namen passen in een rijtje: Jan, Janie, Cor, Riek, Annie, Ria, To, Joop, Wil, Johan, Sylvia, Nellie en Peter. Ik ken dat rijtje sinds mijn jeugd; het zijn de namen van alle kinderen uit het ouderlijk huis van mijn moeder. De ooms en tantes die bij de namen horen ken ik nauwelijks. Het gezin is in de eerste helft van de jaren vijftig naar Canada geëmigreerd, alleen Riek bleef achter. Ze had al kennis aan Jan.
Mijn moeder zoekt in momenten van rampspoed haar toevlucht in de herinnering aan het grote gezin waarvan ze deel uitmaakte. Jan is dan niet mijn vader, maar haar oudste broer. Zoals mijn oudste zus Janie is, de oudste zus van Riek, en mijn jongste Nel, die ook haar jongste zus is.