Net als Alma Mathijsen (1984) deed met haar boek ‘Bewaar de zomer’, schreef Stefan Hertmans (1951) een boek over een huis. En net als Alma Mathijsen is dat huis, nu ja de geur ervan, verbonden met de jeugd van de schrijver. Hertmans noteert: ‘Ik heb altijd een zwak gehad voor de geur van vocht en verval in oude huizen’. Misschien omdat ik als kind, niet lang na de oorlog geboren, aan de hand van mijn moeder nog langs dergelijke door bombardementen beschadigde huizen moet hebben gelopen en de geur van vochtige steen en schimmel voor mij zoiets is geworden als het beroemde madeleinekoekje van Proust. Wanneer je kind bent en nog zonder herinnering, vormt zelfs de geur van verval een bron van geluk.’
Als Hertmans het huis in het Gentse Patershol in 1979 verwerft, is het een ruïne. Het is niet alleen de geur van schimmel stof en rottend hout, deuren zijn verzakt, balken steken door het gestucte plafond, de trappen zijn vermolmd, elektriciteitskabels komen open en bloot uit de muren, de katoenen isolatie is verdroogd en versleten. En het huis bewaart een sinister geheim; in de Tweede Wereldoorlog zou het bewoond zijn door een SS’er. Tegen De Volkskrant vertelt Hertmans: Ik wist dat in mijn huis aan het Drongenhof in Patershol een nazi had gewoond: ene Willem Verhulst. Op bladzijde 40 van Zoon van een «foute» Vlaming, de memoires van een oud-professor geschiedenis van wie ik nog les heb gehad, Adriaan Verhulst, was ik mijn naam tegengekomen als de huidige bewoner van het huis van zijn jeugd.
In 1999 doet Hertmans het huis van de hand en vestigt hij zich in Brussel. Daarna zou het nog vijftien jaar duren voordat hij werk maakt van de geschiedenis van het huis en zijn bewoners in de jaren dertig en veertig. Te laat, natuurlijk. Willem Verhulst is dan al overleden, net als zijn Nederlandse protestantse vrouw Mientje. Ook hun oudste zoon, de oud-leraar geschiedenis Adriaan Verhulst, leeft niet meer. Er is nog een hoogbejaarde dochter, Letta, die de schrijver kan helpen. Zij geeft Hertmans inzage in de gerechtelijke dossiers over haar vader.
Dan blijkt hoe algemeen de gewoonte was om schriftelijk verslag te doen van het bestaan. Dat er justitiële archieven zijn, verbaast ons niet, dat de Duitse bezetter de administratie op orde heeft, evenmin. Het komt vaker voor dat een historicus op latere leeftijd episodes uit zijn of haar jeugd te boek stelt, daarin is Adriaan Verhulst geen uitzondering. Maar ook Letta’s moeder leefde met pen en papier en hield een dagboek bij. Als ze boven haar psalmenboek in tranen uitbarst en verzucht Willem kust mij nooit meer, schrijft Hertmans: Ze grijpt naar haar dagboek en noteert, zonder doorhalingen en terwijl er opluchting komt in haar hart, een psalmbewerking die ze later zal voorlezen tijdens de dienst aan de Brabantdam.
Haar man heeft dan al jarenlang een relatie met Griet Latomme, een onderwijzeres uit Langemark die later wordt overgeplaatst naar Maria-Aalter. Letta kent haar als ‘Tante Griet’, en ook zij was een trouwe verslaggeefster van haar leven. In de vakantietijd vraagt Willem haar of zijn gezin een paar weekjes haar huis mag gebruiken. Griet schrijft dan in haar dagboek: Ik zorgde dan in Gent voor de alleenstaande Wim’.
Van mensen die nooit een spoor achterlieten, hebben we geen weet en een schrijver kan men nooit vertrouwen. Wat blijft er als er niet wordt geschreven? Ik zie een woordeloos verschiet van verweesde facebook- en instagramaccounts, halfvergane chatboxen, resten van bestanden die fluisteren op oude servers die al jaren van het net zijn losgemaakt.