In het vroege voorjaar van 1941, kort na de Februaristaking, koos Hanny Michaelis (1922 – 2007) de titel ‘Het avontuur van het alledaagse’ voor haar stelopdracht Nederlands. Ze had kunnen schrijven hoe de sleur van dat schooljaar op het Vossiusgymnasium door de bezetting was doorbroken; op 1 december waren alle Joodse personeelsleden ontslagen, de leerlingen hadden hun boeken moeten inleveren om die te laten kuisen van niet-Arische smetten en onlangs had de rector aangekondigd over te moeten gaan tot controle van de tassen, om te kijken of daarin geen politieke pamflet zat, of de Tjeenk Willink schoolagenda waarin een bericht van de Koningin was opgenomen, maar daarover ging het schoolopstel niet.
De scholier uit de eindexamenklas werkt eerst de schijnbare tegenstelling tussen de begrippen alledaags en avontuur uit en veronderstelt vervolgens dat het gewone meer dan eens een bijzonder geheim verborgen houdt. Ze geeft daarvan een voorbeeld uit haar eigen ervaring: Ik zal nooit vergeten, hoe ik als klein meisje plotseling tot het besef kwam, dat ik overal en altijd ademhaalde. (…) Deze ontdekking was te verbluffender, omdat ik nog niet wist, dat ademhalen onontbeerlijk is voor ieder levend wezen en in de mening verkeerde, dat het een noodzakelijk aanwensel moest zijn, dat alle mensen gemeen hadden.
Ze vervolgt haar opstel met de observatie dat ook kunstenaars gebruik maken van de momenten waarop het alledaagse ophoudt alledaags te zijn en ze noemt als voorbeelden Het huisje bij de sloot, Avontuurtjes en Eva van Carry van Bruggen (1881 – 1932). Dat is goed gekozen, want in de herinneringen aan haar Zaanse jeugd staan veel indrukken die een verbinding maken tussen het alledaagse en de geheimen van het bestaan, zoals deze uit Eva: Waarom begrijp je alles.… waardoor kleeft van zooveel het weten je aan? Je komt er niet meer af, je kunt het niet vergeten. Je kunt nauwelijks zoo ver teruggaan in de jaren, of het was er, het fluisteren op school, waarbij je moest blozen, waarbij je met je oogen knipperen moest, je werd warm en verward…. je voorhoofd besloeg.
De jonge schrijfster erkent dat de alledaagsheid ons even vaak teleurstelt: en dan wordt men bij alles, wat men doet, bevangen door een gevoel van doelloosheid en apathie, om direct daarna te concluderen dat uit zucht tot zelfbehoud, de levensdrang het altijd weer wint van het doodsinstinct.
Nog dezelfde week moest Michaelis een conflict uitpraten met haar docent meneer Van Leeuwen, die klassieke talen gaf en het n.s.b.- gedachtegoed was toegedaan. Zij had haar les onvoldoende voorbereid en was daarvoor, volgens haar, onevenredig zwaar gestraft, waarop een woordenwisseling volgde en ze uit de klas werd gestuurd. Een dag later schrijft ze in haar dagboek: Toen ik in de gang op hem toekwam met de woorden: ‘Ik kom u mijn excuses aanbieden over mijn gedrag van gisteren…’ dacht ik, dat het wel zou meevallen. Hij zei iets onvriendelijks over mijn ‘snibbigheid’ en mijn ‘brutaliteit’ ik mompelde wat over mijn ‘drift’ en toen ik in de mening verkeerde, dat het al achter de rug was, zei hij ineens, terwijl hij me met twee afschuwelijk hardgrijze ogen aanstaarde, net twee glazen knikkers: ‘Bén jij eigenlijk Nederlandse?’.
In haar boek Prometheus heeft Carry van Bruggen erop gewezen dat ons bestaan niet denkbaar is zonder contrast, conflict en onderscheid: er is geen ander zijn dan anders zijn, maar ook dat alle onderscheidingen van voorbijgaande aard zijn en vele ervan geen andere zin hebben dan machtsverhoudingen, die hun tijd hebben gehad, te schragen.
Hanny Michaelis’ leraar Nederlands, D.A.M. Binnendijk (1902 – 1984), waardeerde haar opstel met een negen.