Oortjes

Wat moeten we met een boek dat al vóór de titelpagina wordt aangeprezen als een parodie? Is deze mededeling voor lezers en lezeressen bedoeld, of toch voor de boekverkoper? Dat terwijl hij of zij ‘Josephine’ van Eva Hofman (1995) (want over dat boek hebben we het) inpakt, de koper alvast kan waarschuwen het niet al te serieus te nemen, en eventueel uit te leggen wat dat ook weer was, parodie.

Gelijk maar naar Oxford – dag 3 Verdwijnen, zestien hoofdstukken gedaan, nog drie te gaan: Madame Bovary ben ik, zo compulsief dat ik nog eens verdrink in het alledaagse, in banaliteiten. Ja, dat is waar. Emma Bovary las haar romans niet als een fictieve voorstelling van de werkelijkheid, het was de gietvorm van haar verlangens. Zij werd zelf als het ware een wezenlijk onderdeel van deze fantasieën en maakte de lange droom van haar meisjestijd tot werkelijkheid door zichzelf te beschouwen als het type van de minnares waarop zij zo afgunstig was geweest. Het wordt Emma fataal en Eva, de hoofdpersoon van Josephine weet dat allemaal. En nu overweldigt datzelfde alledaagse, dat bij nader inzien een gif is, me in al zijn hevigheid. Ik snak naar iets voorbij het doodgewone, naar iets wat ik niet in woorden kan uitdrukken en daarom maar Josephine noem. Is het daarom een parodie? Omdat ze het Gustave Flaubert (1821 – 1880), die in 1957 debuteerde met Madame Bovary, na zei: Madame Bovary, c’est moi! ?

Eva leest veel en graag. De sprookjes van Hans Christian Andersen (1805 – 1875) met haar oma en toen ze groter was, balanceerde ze met dat boek op haar hoofd om te leren lopen als een prinses. Ze las het boek over Ella uit de bibliotheek en bladerde stiekem door het opvoedboek van haar moeder. Ze was veertien, een beetje goth, las de Twilight-reeks en vroeg voor Kerst de complete werken van Oscar Wilde. Toen in de vakantie in Frankrijk al haar boeken uit waren, begon ze in The Culture of Narcissism van Christopher Lasch. Ze snapte er weinig van en schreef aantekeningen in de kantlijn.

Eva is ongeveer even oud als internet. Ze was acht en twaalf en negentien en tweeëntwintig en al die tijd heeft ze dat leven online vastgelegd. Ze kan niet aan zichzelf ontkomen, geen afstand doen van haar vorige zelven, noch van de vrouwen die ze graag had willen zijn, een lange rij voorbeelden, it-girls, buurmeisjes en fictieve personages van wie slechts splinters in haar bewaard zijn gebleven. Ik had ze veertien jaar geleden in mijn klas. Ze kijken inmiddels tegen een studieschuld van vijftigduizend euro aan. Geen huizen, geen banen, geen pensioenen, alleen maar het hedonisme van het eeuwige nu. Maakt dat hen tot parodie?

Drie boeken neemt ze mee: het boek van een Nederlandse critica die het heel specifieke van haar eigen ervaring laat uitgroeien tot een algemene analyse van vrouw zijn en van woedend zijn, een bundel van Susan Sontag en I love Dick, het lievelingsboek van haar en Hedwig.

In Oxford raakt ze haar oortjes kwijt, vergeet ze haar telefoon op te laden en slaagt ze erin te formuleren waar ze mee bezig is. Autofictie schrijven over mijn eigen herinneringen, mijn geliefden en kennissen samenvoegen tot personages met nieuwe namen. Affaires overdrijven, gevoelens afzwakken. Mijn eigen verhaal herschikken als een boeket bloemen. Uitleggen dat ik door op het internet op te groeien heb geleerd dat je pas naar me wil luisteren als ik naakt ben.

Alsof zoiets als parodie bestaat in virtuele sferen.

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *