Mijn oog viel op een advertentie in De Volkskrant. Dinsdag vier januari, pagina drie, twee kolommen breed, dertien regels hoog, een brede zwarte rand. Het ging niet om een overlijden maar om het werven van personeel. ‘Als docent Nederlands bij Defensie de taalvaardigheid van militairen verbeteren.’, stond er vetgedrukt, ‘Hoe bijzonder is dat? Jij verzorgt onderwijs bij diverse defensieopleidingen in Breda, Den Helder of op andere locaties in het land. Info: www.werkenvoornederland.nl’. Een storm van vragen stak op in mijn hoofd. Zou het leger niet meer gebaat zijn met vuurkracht en sneuvelbereidheid dan met eloquentie? Sinds wanneer is men daar gesteld op mondig personeel?
In het voorjaar van 2012 zongen we met het Linnaeuskoor op een receptie in het Theater van ’t Woord van de OBA in Amsterdam. Een van onze leden was vijfenzestig geworden en nam afscheid van de mensen met wie ze had gewerkt. Na het korte optreden mengden we ons onder de gasten van de ontvangst. Ik zat aan de bar toen een vrouw van ongeveer mijn leeftijd, bij het transport van een aantal glazen, sinaasappelsap morste op mijn jasje. Gelijk klonken er verontschuldigingen, terwijl ze met een doekje de schade probeerde te beperken. Ik keek haar aan en zei: Jij doet me ontzettend aan Marjolein Verhoeven denken. Logisch, zij was het ook. Het duurde daarna enige tijd voor ze mij herkende.
We studeerden Nederlandse taal- en letterkunde. Zij kwam een paar jaar later aan op het Instituut voor Neerlandistiek aan de Herengracht. Een vrijmoedige verschijning, eigenwijs, op het dwarse af, grappig en vastbesloten. Ze deed mee aan de studentenacties die we organiseerden, maar altijd op haar eigen manier en ook in de gelederen van de kraakbeweging was ze te vinden. Ze maakte haar studie niet af, maar begon een antiquariaat met boeken van en over vrouwen. Nu is ze adjunct directeur van een uitgeverij die boeken maakt voor mensen die (nog) niet goed kunnen lezen. Zij verzorgden al hertalingen van romans voordat Michelle van Dijk en Tonnus Oosterhoff daar furore mee maakten bij Uitgeverij De kleine uil.
We raakten aan de praat. Ze heeft twee volwassen kinderen, is gescheiden, woont in Amstelveen (Ik ben voorzitter van de Vereniging van Eigenaren), haar moeder leeft nog, maar haar vader is overleden. Ze vertelt wie van vroeger ze nog ziet, en wie nooit meer, tot ze zegt ik moet je iets verdrietigs vertellen. Dat haar zoon bij het leger is gaan werken en dat ze die keuze niet had zien aankomen. Was het om het salaris, of om een maatschappelijke loopbaan uit te stellen? In elk geval niet om naar het front geroepen te worden. En daar was het wel van gekomen. Hij moest naar Uruzgan.
Arnon Grunberg (1971) beschreef de ISAF-troepen, waar de Nederlandse krijgsmacht deel van uitmaakte, als een relatief goedhartig en terughoudend bezettingsleger in een absurd machtsspel. Het zijn naïeve en misschien wel cynische politici en commentatoren die zelden tot nooit de grond in kwestie betreden die menen dat feiten op de grond een morele rechtvaardiging behoeven. Marjolein zegt dat haar zoon gebroken terugkwam.
Als ik haar over mijn werk vertel, spijt het haar dat ze haar studie niet heeft afgemaakt. Ze had ook wel les willen geven. Ik, op mijn beurt, word jaloers als ze vertelt dat ze in de opslag alle boeken heeft van alle vrouwen uit de Nederlandse letterkunde die tussen 1880 en 1940 publiceerden.
Taalvaardigheid was het probleem niet van haar zoon. Het moet iets anders zijn geweest dat hem de das om deed.