Lampje

Zodra ik was afgestudeerd, vroeg ik een uitkering aan. De bezuinigingen op overheidsuitgaven van het eerste kabinet Lubbers noch het akkoord van Wassenaar, hadden een einde kunnen maken aan de massale werkloosheid. Daarna schreef ik me in voor een cursus Frans bij Maison Descartes aan de Amsterdamse Vijzelgracht en verdiepte me in het werk van Gustave Flaubert. De vakantie brachten we door in Marokko. Terug in Nederland vond ik een uitnodiging van de sociale dienst op de mat. Dat ik te lang en in de verkeerde periode met vakantie was geweest en de dienst mij een strafkorting oplegde.

Ach, de jaren tachtig. Omdat je in gelul niet kon wonen, liet wethouder Schaeffer verkrotte buurten slopen om er sobere doch betaalbare woningen voor terug te bouwen en pakte krakers leegstand en speculatie aan waar die maar voorhanden waren. Ik stond erbij en keek ernaar en vond tegen het einde van het decennium werk bij de voormalige studentenuitgeverij die tijdelijk onderdak had gevonden op de derde verdieping van een paviljoen van het voormalige Binnengasthuis direct naast de Oudemanhuispoort.

Bijna een halve eeuw later vind ik de locatie terug in de nieuwe roman van Rob van Essen (1963) Ik kom hier nog op terug. Het is de plaats waar de belangrijkste protagonisten elkaar ontmoeten. We waren een grauw gezelschap. Het was een grauw decennium. Ook de gebouwen waren grauw. De Filosofiefaculteit was in die jaren ondergebracht in een paar grote paviljoens van het voormalige Binnengasthuis midden in het oude centrum van Amsterdam – massieve, dicht op elkaar staande gebouwen van donkere baksteen en met kleine ramen.

En niet alleen de locatie. Ook de mode; dat was een treurige wereld toen, alle kleur was er zo’n beetje uit weggetrokken, die punktijd van de jaren zeventig was veel leuker. de muziek; die gothjongens, die rotjongens… Joy Division, The Cure, New Order, toen die zanger van Joy Division zich had opgehangen, somberder kon je het niet krijgen… wat we lazen; Voor hem ligt een opengevouwen exemplaar van Vrij Nederland, nog uit de goeie tijd, op krantenformaat, met bijlagen en alles. Alleen dat al bewijst me dat ik me in de jaren tachtig bevind. de openbare ruimte; Al twee keer vertraagde een fietsende junk zijn tempo om te vragen of ik een fiets nodig had. het café; ‘Ach ja, al die rokers,’ zegt De Paus wanneer hij de deur van ’t Gasthuys openduwt. ‘Dat mocht toen nog.’

Het leven is een lege ruimte die door herinnering wordt ingevuld, is misschien de kortste samenvatting van Ik kom hier nog op terug. Of hebben we te maken met de uit de hand gelopen versie van het voorgenomen artikel van Rob Hollander over wat er is geworden van zijn jaargenoten filosofie, lichting 1987. Na het Grote Verkleedfeest ging iedereen met een bijnaam door het leven. Hongerstaker, De Paus, Parachutist, Verpleegster, Kimono, Staartje, De Tibetaan, alleen Hegel niet, zij had haar bijnaam verworven op grond van haar score op een tentamen over de Duitse wijsgeer. Zodra je in je geheugen een deurtje opentrekt gaat er achter dat deurtje een lampje aan.

Dat geen van hen omhoog gekeken heeft…, er brandde licht achter het raam op de derde verdieping van het hoekpaviljoen die novembernamiddag. Maar ik denk dat we kort tevoren met de uitgeverij waren verhuisd naar het Rapenburg.

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *