Het alfa en omega van het herstel na een hartoperatie is bewegen – ‘mobiliseren’, in het medisch bargoens. Het verpleegkundig personeel op de hartafdeling ziet niets zo graag als een optocht van hartlijders met mondmasker die voetje voor voetje door de gang schuifelen. Zijzelf slalommen daartussendoor, balancerend met een ondersteek, manoeuvrerend met een computerstation op wieltjes waar een band af hangt van een bloeddrukmeter, naast het toetsenbord vijf ienieminiebekertjes met pillen. Meent men aan het einde van de gang in rustiger vaarwater te zijn gekomen, dan zwaaien de deuren open en komen ambulancebroeders, een blos van de herfstzon op de kaken, binnensnellen met een bed tussen hen in met daarin een kersverse hartlijder. Wie tenslotte uit het ziekenhuis ontslagen wordt, krijgt op het hart gedrukt vooral te blijven bewegen. Tien minuutjes in het begin, langzaam uitbreiden naar wandelingen van drie keer een half uur per dag.
Het wordt tijd voor een definitie. Die vind ik in het kleine boekje De grote ronde van Thomas Rosenboom (1956) dat vorig jaar in de reeks terloops bij Van Oorschot verscheen. Wie wandelt hoeft niet ergens te zijn, een wandeling is principieel doelloos, kent geen ander eindpunt dan het beginpunt en dient dan ook min of meer cirkelvormig te zijn, aangezien je op het laatst toch wilt terugkomen uit de tegenovergestelde richting van het vertrek – anders is het niet bevredigend.
De voordeur uit dan en direct rechtsaf. Ik heb een deel van Amsterdam Oost gekozen om het begin van mijn herstel ter hand te nemen. De tramrails van de Insulindeweg schitteren in de vroege najaarszon. De laatste plassen drogen op. Voor café De Toverbal bakkeleien de jongens achter een biertje. Is het al tien uur geweest?
Ken ik deze buurt? Ik ben er de afgelopen jaren wel haastig doorheen gelopen. Gewandeld heb ik er nooit en bijgevolg ook nauwelijks iets aan haar opgemerkt.
Zo vroeg is de Javastraat nog leeg. De terrasstoelen staan opgestapeld. Op de rijbaan vrachtwagens waaruit pallets worden gereden met kisten en kratten voor de Islamitische supermarkten en groentewinkels. Meloenen, granaatappels, mais, cactusvijgen, druiven, zouden er al kweeperen zijn?
Ik loop eraan voorbij, zet zorgvuldig mijn voeten neer, de een na de ander, merk dat nog niet alles onder controle is. Het is de linkervoet die ik hoor slepen over het trottoir. Jongen, til je voeten op! De stem van mijn moeder van bijna zestig jaar geleden. Ze is er nog wel, maar spreekt zo niet meer tegen mij.
Als ik op kijk, zie ik dat de straat verderop wordt besloten door een spoorviaduct waar juist een trein over rijdt naar het Centraal Station. Een onmiskenbaar stedelijke ervaring. Hoor ik de trein ook? Uit de telefoonwinkel rijdt een man een bord over de drempel van zijn zaak de stoep op. Je kunt er een mobiele telefoon kopen, of een hoesje daarvoor, je kunt er je telefoon laten repareren als die kapot is, maar ze hebben er ook batterijtjes voor de keukenweegschaal. Drie huizen verder is nog zo’n winkel, aan de overkant nog een en als ik mij niet vergis, was er naast De Toverbal ook een. Ze zijn haast net zo talrijk als de haarverzorgingszaken, kapsalons, nagelstudio’s met in de etalage lokken, strengen, vlechten, knotten, staarten, extensions in alle kleuren maar geen peper en zout of grijs.
Bij de Celebesstraat kijk ik voor ik oversteek naar links en rechts terwijl ik mij afvraag hoe het komt dat mobieltjes het voortdurend begeven en vrouwen behept zijn met moeilijk haar.