Wie nadenkt over lezen en schrijven raakt vroeg of laat verstrikt in een net van metaforen die allemaal met wandelen te maken hebben. Men spreekt van een goed lopende zin of struikelen over de woorden. Er zijn boeken met een stijl die wordt omschreven als hollen of stilstaan. Het laatste boek van A.F.Th van der Heijden wordt wijdlopigheid verweten. Het is alleen al hierom een goed idee van uitgeverij Van Oorschot om onder de titel Terloops een reeks kleine boekjes uit te geven waarin Nederlandstalige auteurs schrijven over hun favoriete wandeling. Ik las inmiddels Bergje van Bregje Hofstede die nog eens de Sas Songher in de Dolomieten beklimt om vakantieherinneringen uit haar kindertijd op te halen, Groef van Maartje Wortel die rondjes loopt door het Amsterdamse Oosterpark en nadenkt over verlies en vrijheid. Marijke Schermer vraagt zich lopend op het Brabantse kloosterpad af hoe mensen religieus kunnen zijn, hoe mensen überhaupt een personage kunnen worden in een verhaal.
Willem Jan Otten (1951) woont in een woontoren, twaalf hoog aan de Sloterplas in Amsterdam West en maakt vrijwel elke dag rondje om het water. Je loopt over de Tweede Brug. Hij is genoemd naar Karel van het Reve. Komt het daardoor, dat jij de tegemoetkomende man met de muts met flappen op – een vreemd gezicht op deze warme dag -, die jou herkent van elkaar regelmatig ongeveer op dit punt groeten (hij rijdt in een scootmobiel), altijd binnensmonds Sacharov noemt? Amsterdam West, scootmobiel, hoe kwam het dat ik aan Atte Jongstra (1956) moest denken? Wie Jongstra zegt, zegt Terwispel. Maar inmiddels woont de Friese woordkunstenaar al bijna een halve eeuw in Amsterdam en sinds een jaar of zeven in West.
Wie daar de toedracht van wil weten, leze zijn boek Worst uit 2014: Osdorp. Ik had er jaren nog niet dood willen liggen. Schotelcity, er worden honderd talen gesproken. Maar het is een woning aan het park. Villa’s voor de deur, gracht, bomen. Alsof men buiten woont. Voel me er thuis. Zo snel kan het gaan.
En omdat Jongstra zijn ogen niet in zijn zak heeft zitten, kan hij drie jaar later in Het fluïde tijdperk noteren: Ik woon ruim veertig jaar in Amsterdam, maar in geen enkel stadsdeel heb ik een zo hoge rollatordichtheid aangetroffen. De scootmobiel vertoont zich er trouwens ook allerwegen. De opmerking is de opmaat voor een onderzoek naar de geschiedenis van de rollator dat via de manuped , ontwikkeld door de Zweedse leerling-verpleegster Aina Witfalk (1928-1983), leidt tot het drieluik De verzoeking van de heilige Antonius van Jeroen Bosch. Op het rechterluik van dit paneel van rond 1500, uiterste rechterzijde: een wankelaar in een rode mantel! Hij vertoont een enorme neus en een paar voeten die hun weerga niet kennen. Of het door pest, lepra of moederkorenvergiftiging komt is om het even, maar hij is beide armen kwijt. Wel lastig om een rollator te sturen, want zo mogen we het looprek waar hij in staat beslist noemen.
Toch gaat het me niet om het rollend materieel voor wie slecht ter been is. Willem Jan Otten, Atte Jongstra, het lijkt erop dat er zich een nieuw literair brandpunt aan het vestigen is. Binnenkort verschijnt de vijfde editie van Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, het literaire jaarboek van Nieuw West waarin de afgelopen jaren bijdragen stonden van Walter van den Berg, Willem van Toorn, Jan-Paul van Spaendonck, Ingrid Hoogervorst, Vonne van der Meer, Cathelijn Schilder, Thomas van Aalten en vele anderen.
De grachtengordel is gewaarschuwd.