Wie ‘Morgenrood’, de nieuwe roman van Willem van Toorn, leest, krijgt drie verhalen voor de prijs van een. Er is het verhaal van Maarten Corbelijn die in de chaos van de Eerste Wereldoorlog op zoek is naar zijn vriendin Klaartje van Heek, die aan het front gewonden verzorgt. Er is het verhaal van Thomas Corbelijn en Susan Gomes die met het dagboek van betovergrootvader Maarten Corbelijn in de hand, hem honderd jaar later nareizen en er zijn de notities van de schrijver die met stijgende verbazing en toenemende woede de neoliberale uitwassen van de Nederlandse samenleving in coronatijd optekent.
Thomas en Susan zijn in hoofdstuk vierentwintig in het dorpje Nauroy aangekomen, ten oosten van Reims. Dat is te zeggen, in wat ooit het dorpje Nauroy was, want het is al in 1914 in puin geschoten en nooit meer opgebouwd. Bij een kapel stoppen twee auto’s; een zwarte Mercedes waaruit een man stapt met het uiterlijk van een goedkope gangster en een gedeukte witte Renault 4 die bestuurd wordt door een jonge vrouw met een kleurige jas en een heel korte rok. Een meisje van een jaar of zes loopt van de Renault naar de Mercedes en stapt achterin. De man zegt geen woord tegen het kind en kijkt niet naar de vrouw. De Mercedes rijdt als eerste weg. Later de Renault. Door de dichte ramen klinkt Everybody knows this is nowhere. Crazy Horse, Neil Young.
Twee hoofdstukken eerder heeft Susan Thomas gevraagd wat zou je ervan vinden als ik met de pil ophield. De vraag verwart Thomas. Ik moest een paar keer mijn keel schrapen voordat ik kon beloven dat ik erover zou nadenken, natuurlijk zou ik erover nadenken.
Ik las een andere liefdesgeschiedenis. Simon is negentien als hij zijn studie afbreekt en verliefd wordt op de twintig jaar oudere Carla Binotto, die achter de bar staat van café Azzurro. Carla raakt in verwachting. Een ongelukje of niet, zegt Simon, het is een beslissing die ook mij aangaat. Je kan niet zomaar over mijn leven beslissen. Dat is precies wat jij doet, zegt Carla, half huilend, als je zegt dat je haar weg wil. (…) Ik ben eenenveertig, weet je wat dat voor een vrouw betekent? Het is 1988. Op de koelkast ligt het treinkaartje dat Simon voor Carla heeft gekocht. Voor morgen, als ze naar de abortuskliniek gaat. Al het blauw van Peter Terrin (1968) verscheen vorig jaar.
De zomer hou je ook niet tegen is het Boekenweekgeschenk dat Dimitri Verhulst (1972) in 2015 schreef. Pierre Vantoren, zestig jaar, vertelt de zwaar gehandicapte Sonny hoeveel hij heeft gehouden van Sonny’s moeder voordat Sonny geboren was. Vergeet Romeo en Julia, vergeet King Kong en zijn sperziebonige blondine. Die überromantiek is koude koffie vergeleken met de machten die tussen jouw moeder en mij speelden. Maar, het rotwoord, er school nog een andere kracht in haar dan de passionele liefde voor mij. De kinderwens van Sonny’s moeder kan Pierre niet vervullen. Hij noemt het vaderschap: een talent dat ik niet had.
Thomas Corbelijn slaat er de Brief aan mijn vader van Kafka op na en de Sudelbücher van Lichtenberg. Hij viel mij waarschijnlijk in omdat hij het verwekken van kinderen ergens gelijk had gesteld aan het planten van bomen. Hij haalt een fles wijn uit de kast, noteert Oorlog en liefde, daar word je behoorlijk drankzuchtig van. Als de wijn op is, valt hij in slaap.
I gotta get away from this day-to-day running around, Everybody knows this is nowhere. Is er nog een man die vader wezen wil? Op papier dan toch?
Hi Nico,
Wellicht dat je me nog kent, ik ben Trevor Holtkamp, een oud leerling van het Helen Parkhurst. Zojuist sprak ik uitgebreid met Huug, die ik tegenkwam via mijn werk in Amsterdam Zuid. Hij verwees me naar jouw website. Leuk om te lezen! En fijn dat het goed met je gaat. Ik weet dat je het mijn klas niet altijd makkelijk hebt gehad, net als ik overigens. Ik vond je lessen altijd fijn en door jou en Huug heb ik van schrijven zo ongeveer mijn werk gemaakt. Daar wil ik je graag voor bedanken.
Trevor,
Wat leuk! Blijf spelen & schrijven. Het ga je goed.