Fluorescerend blauw

De ooievaarspaal bij de kruising van de Nico Broekhuysenweg en het Piet Moeskopspad is tijdens een van de vier februaristormen afgelopen voorjaar omgewaaid. Veel is er niet aan verloren. De bomen om de paal waren hoger, de constructie was ondeugdelijk, het hout vermolmd; ik heb er nooit een ooievaarspaar zien broeden. Een paar weken later zag ik dat er een plateau was aangebracht in de top van een dode boom, nu ja een stam en een zijtak, die een steenworp verder aan de plas staat. Regelmatig vat een van de vogels post op de nieuwe paal, die inderdaad een stuk hoger en steviger is dan de oude. Maar een ooievaar is te weinig voor een nest, om van een broedsel maar te zwijgen.

De eerste dag van april is het koud. Felle noordenwind die aan je wangen plakt. Stuifsneeuw tegen zwarte molshopen. Of is het een ooievaar? Gezichtsbedrog. Wel een paar puttertjes en een witte kwikstaart, en natuurlijk de gebruikelijke reigers, eksters, meerkoeten, grazende nijlganzen en nijlganzen op de vlucht en kauwtjes. Wanneer zag ik voor het laatst een gaai?

Als het gestopt is met regenen, breekt het voorjaar aan. De bodem kleurt geel, eerst van paardenbloemen, dan van speenkruid en verschiet daarna naar het wit van fluitenkruid en daslook. Laag over de brede sloot scheert een kleine boemerang met een vorkstaart, een meter of twintig voor me verdwijnt hij voorgoed uit het zicht. Het moet een oeverzwaluw zijn geweest. Ook dat is geen blijver. Negenentwintig april is het dan, en de kou is verdwenen. Een week later hoor ik eerst geklepper en als ik opkijk zie ik een ooievaar, hoog in de dode boom aan de plas. Verderop in de wei steken de oren van drie hazen boven het gras uit.

Een maand later zit de ooievaar er weer, of moet ik zeggen nog, want negen van de tien keer als ik langsloop en opkijk, zie ik hem of haar daar in de boom. Als ik over de plas kijk – aalscholvers aan de andere oever, het nest van een zwaan – flitst er een fluorescerende blauwe streep door mijn blikveld. Dat kan alleen maar een ijsvogel zijn. Een vogel die je niet ziet, maar wel kunt raden.

Dan maken de vogelgeluiden in het gebied tussen de N 200 en de Osdorperweg plaats voor de dreunende bassen en het publieksrumoer van festivals. De weiden verdorren. Waar het gras is platgetreden en -gereden, groeit het voorlopig niet meer terug. Tussen de bomen tegen de Westrandweg scharrelen op de vlonder, een paar meter voor me een winterkoning met jong, die, zodra ze me gewaar worden, vliegensvlug opgaan in het gebladerte.

Tussen de festivals door is het stil in de polder. De warmte drukt zwaar en loom op het land. Onder het lopen prikt het zweet in mijn ogen. Alles warm en stoffig, geluiden en kleuren gedempt, bomen in de verte trillen in de lucht, alle geuren lijken op elkaar. Waar heeft men zintuigen voor bij deze temperaturen?

Zo gaat het in augustus en zo gaat het in september. Tot het begint te regenen. Op vier oktober zie ik drie ooievaars op sportcomplex De Eendracht. Drie identieke vogels in het strafschopgebied.

Er staat niemand onder de lat. De bal is niet in het spel. Ligt ook niet in de sloot.

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *