Die hand

Als ergens verleden en toekomst langs elkaar schuurden, dan toch in Wenen gedurende de eerste decennia van de twintigste eeuw. Daar componeerden Gustav Mahler en Alban Berg terwijl de operette bloeide. Daar schreef Sigmund Freud aan zijn ‘Traumdeutungen’ en maakten Gustav Klimt, Oscar Kokoschka en Egon Schiele hun mooiste werken. Daar gonsde het van bedrijvigheid in de ‘Wiener Werkstätte’, bouwde men in de nieuwe ‘Jugendstil’ en schreef Adolf Loos ‘Ornament und Verbrechen’. Karl Kraus (1874 – 1936) publiceerde er tussen 1899 en 1936 ‘Die Fackel’, het satirische eenmanstijdschrift in 952 afleveringen.

Walter Benjamin (1892 – 1940) sloeg het van een afstand gade, nu eens vanuit zijn geboorteplaats Berlijn, dan weer vanuit Parijs, waar hij werkte aan zijn Proustvertaling en materiaal verzamelde voor zijn Passagen-werk. Benjamin was een bewonderaar van de teksten van Kraus, roemde die als het sterkste burgerlijke proza van na de oorlog, waarmee gelijk duidelijk is dat het geen kritiekloze bewondering was.

Kraus richtte zijn pijlen op de journalistiek die sinds Heine in de ban was geraakt van het feuilletonisme,terwijl onder invloed van Nietzsche verslaggeving en het ondubbelzinnige oordeel in de kranten plaats had moeten maken voor essayistiek en aforisme. Wie heeft toch het grote excuus, zich voordoen als wat je niet bent, in de wereld gebracht?, verzucht Kraus, om direct zelf de vinger op de zere plek te leggen: de frase. De geaccelereerde snelheid van communicatie en ontwikkelingen in de druktechniek maakten dat kranten tot wel drie edities per dag konden uitbrengen. Het nieuws versnipperde in clichés, Kraus zag er de oorzaak in van het wereldkwaad.

Dat onwaarachtigheid en versnippering van de berichtgeving samenhingen met techniek en communicatie, was goed gezien, maar Benjamin wijst er op dat de frasering van het nieuws vooral noodzakelijk was om het verhandelbaar te maken, dat wil zeggen een vehikel voor commerciële boodschappen. Kraus’ remedie tegen het wereldkwaad, zorgvuldiger taalgebruik, was volgens Benjamin dan ook gedoemd te mislukken. Als de Grote Oorlog over Europa rolt, doet Kraus de oproep: Laat hem die iets te zeggen heeft, naar voren komen en zwijgen!

Benjamin constateert: Zo is alles wat Kraus schreef: het is een binnenstebuiten gekeerd zwijgen, een zwijgen dat de storm van de gebeurtenissen in zijn zwarte mantel vangt, hem doet opbollen en de felgekleurde voering naar buiten keert. Is dat nog bewondering? Is zwijgen dan het kenmerk van het sterkste burgerlijke proza? Het heeft, dat moet Benjamin toegeven, in elk geval kritische potentie, maar hij constateert ook een merkwaardige wisselwerking tussen reactionaire theorie en revolutionaire praktijk. Benjamins wapenbroeder Bertolt Brecht (1888 – 1956) oordeelt met een paar woorden over de Weense Socrates: Toen het tijdperk de hand aan zichzelf sloeg, was hij die hand.

Het was het tijdperk dat de krant ophield een meneer te zijn, de (Duitse) taal van hand tot hand ging tot slechts propaganda overbleef. Walter Benjamin heeft de oplossing ook niet paraat, al is hij ervan overtuigd dat die uit onverwachte hoek zal komen, immers  Iedere seconde is de kleinste poort waardoor de Messias kan binnentreden. De drempel tot verandering ligt soms zomaar voor je voeten. Desnoods in de vorm van het communisme, waarover Benjamin schrijft: naar de duivel met zijn praktijk, maar moge God het voor ons behouden als een permanente dreiging boven de hoofden van iedereen die goederen bezit en ter bescherming ervan alle anderen naar de fronten van honger en vaderlandse eer zou willen drijven met de troost dat aardse goederen ook niet alles zijn.

Meneer Frans Timmermans, luistert u?

Dit bericht is geplaatst in tussen tuin en wereld met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *