Oorlogservaringen hebben Leo Vroman (1915 – 2014) getekend voor het leven, maar in de teksten die hij in de periode 1940 – 1945 schreef, kun je dat nauwelijks lezen. Vierentwintig gedichten en een novelle zijn er uit die tijd gepubliceerd, met titels als ‘Feest’, ‘Nacht’, ‘Borstvogel’, ‘De Lorelei’, ‘Volencis’ en ‘Jeldican en het woord’; verzen van verlangen, sprookjesachtige sferen. Tropisch groen van Indië woekert in de regels van ‘Soember Brantas’, Vroman was er drie jaar krijgsgevangene in kampen in Bandoeng, Tjilatjap en Tjimahi. Daar ontmoette hij Rob Nieuwenhuis (1908 – 1999) en Wim Schippers van wie de initialen terugkeren in de titels van de gedichten ‘Aan R.N.’ en ‘Aquarellen van W.S.’. De novelle ‘Tineke’, die in Japan ontstond, heette nog ‘Trihinde’ en zou pas in de Verenigde Staten voltooid worden.
Een maand na de capitulatie van Japan, schrijft Vroman vanuit Manila aan Jan Greshoff (1888 – 1971) Ik heb wel wat geschreven maar ’t is nog steeds niet best. Ik heb gewerkt in de loodsen van Tjilatjap, de slangencollectie van Tjimahi, de droogdokken van Osaka en de carbidfabriek van Nagaoka, dagelijks verhongerd, geslagen, gekleed in scheuren en luizen; geslapen op planken met wantsen op Java en vlooien in Japan; in Januari kreeg ik longontsteking, werd naar een ziekenzaaltje gebracht ‘omdat hij daar beter kan sterven’ zei de dokter, genas, kreeg middenoorontsteking in Februari, en weer longontsteking in Maart. Nu ben ik volkomen beter, en zwaarder dan voor de oorlog.
Geen wonder dat er geen gelegenheid overschoot om te schrijven. En was die er wel, dan ontbrak papier, en moest dat worden geruild tegen voedsel dat uit de mond was gespaard. Nieuwenhuis herinnert zich dat Vroman hem vertelde Tineke is er niet, ik eet weinig en ik heb jelui om me heen om mee te praten. Tekenen deed hij ook, een zelfportret met het vel van zijn gezicht opgetrokken door zijn hand. Op zijn schouder zit een vreemdsoortig beest, een soort hagedis, maar met Leo’s gezicht. Hij noemde de tekening ‘Zelfportret met jonge boomgnapfer’. Het portret is verloren gegaan.
Uit 1941 dateert een gedicht dat Vroman voor publicatie aanbood aan Greshoff. Twaalf regels waarin hij de dood aanspreekt, eindigend met ‘k Heb U eens heen zien rijden, toen Uw klapprend kleed / Mij kussend sloeg en langs het voorhoofd gleed – / Uw hoefslag is ook nu wellicht genoeg. Hetzelfde jaar maakte hij de illustratie in inkt en houtskool op karton Ik zaai op alle wind : een duistere gestalte in een zwarte mantel, oogbollen dwalen in de lege kassen, schaarse tanden in het kakement, een legerhelm op het doodshoofd, tussen de knokige duim en vinger soldaatjes aan parachuutjes die in het rond waaien als pluisjes van de paardenbloem. Of de tekening is verschenen in Actueel wereldnieuws en Sport in Beeld weet ik niet, hij was er wel voor bedoeld. Nu is de prent onderdeel van de collectie van het letterkundig museum.
Leo Vroman verbleef destijds in Batavia en Indië was nog niet door de Japanners bezet. Dat was een jaar later anders. Vroman werd onder de wapenen geroepen. Zijn compagnie heeft één schot gelost voor hij krijgsgevangene werd gemaakt. Het zou tot 1957 duren voor Vroman zich in het openbaar over de bezetting uitliet en het gedicht Vrede verscheen in de bundel ‘Uit Slaapwandelen’. De dichter was de veertig gepasseerd, Amerikaans staatsburger, al tien jaar getrouwd met Tineke en vader van twee dochters. Hij zou wel niet meer voor actieve dienst worden opgeroepen.