Dat de zee een verhalenmachine is, valt met vele voorbeelden te staven. De reis van Sint Brandaen uit de twaalfde eeuw, het logboek van schipper Bontekoe van zijn reis naar de Oost uit 1618, Hendrik Smeeks’ Beschrijving van het machtige koninkrijk Krinke Kesmes uit de vroege achttiende eeuw, de zeeromans van Arthur van Schendel, waarvan Het fregatschip Johanna Maria de bekendste is, Slauerhoff natuurlijk, J.M.A. Biesheuvel (In de bovenkooi) en uit de modernste literatuur Op Zee van Toine Heijmans. Behalve nieuwe eilanden, continenten en vergezichten duiken uit de verhalen ongekende wezens op, watermonsters, sirenes, zeeheksen, kollen en zeemeerminnen.
Ze vonden aanvankelijk onderdak in verhalen die onder de kustbevolking de ronde deden. Hans Christian Andersen (1805 – 1875) maakte er een sprookje van dat hij De kleine zeemeermin noemde. In het vervolg van de negentiende eeuw ontfermde Heinrich Heine (1797 – 1856) zich over de watervrouwe Lorelei, die in een bocht van de Rijn het leven van de schippers zuur maakte. Ik meen dat de golven hem dwingen / Met scheepje en al te vergaan. / En dat heeft met haar zingen / De Lorelei gedaan. De vertaling is van Jan-Paul van Spaendonck (1956), die op zijn beurt de hulp van de zeemeermin Selena inriep om het raadsel van het monster van de Sloterplas op te lossen. Het leidde tot een familievoorstelling in de Amsterdamse Meervaart in de vroege zomer van 2018 onder de titel De meermin, het monster en de maan, met hoofdrollen voor Eva Groenen en Peter Lusse. Van Spaendonck bevrijdde wezens als Ariël uit het Disney-imperium, waar ze meer dan vijfentwintig jaar waren veroordeeld tot een tweedimensionaal bestaan op het witte doek of een dekbedovertrek in een meisjeskamer.
Leonieke Baerwaldt (1985) opent met haar deze zomer verschenen roman Hier komen wij vandaan de poorten van het literaire proza voor kleine zeemeerminnen. Ze noemen ons halfgoden: Orisha, Yemaja, Yemowo, Iemanjá, Mami Wata, Watra Mama. Koninginnen van de zee, moeders van de zon, de maan, de meren en de rivieren. Yeye omoeya: moeder wier kinderen als vissen zijn. Ze noemen ons helderziend, vruchtbaar, grillig, jaloers, onbarmhartig, streng, meedogenloos, wraakzuchtig. Onder de literaire hemel van Baerwaldt verdampt alle romantiek en alles wat sprookjesachtig is aan de zeemeerminnenwereld zoals we die kenden. De onderwaterpaleizen zijn gestoffeerd met overboord gegooide autobanden, batterijen en bestek, de mensensamenleving waar ze naar verlangen is er een van bittere armoede, de sterren waarvan ze droomden, zijn gedoofd. Baerwaldts waternimfen worden wakker in een neo-liberale woestenij.
Brenda en Loek hebben hun woonwagen geparkeerd op stuk land tussen de zeearm en het industriegebied. Daar willen ze hun kind grootbrengen en een huis bouwen. Maar Brenda krijgt een miskraam en van het huis komt het niet.
Alex is veertig jaar, woont bij zijn moeder en raakt arbeidsongeschikt als hij zijn rechterhand in de fabriek verbrijzelt. Miriam en haar dochter Ondine passen zolang op de kat in de flat van mevrouw Stern. Als Alex’ moeder is overleden en mevrouw Stern is teruggekomen, trekken ze bij Alex in en helpen hem in zijn winkel in tropische vissen die hij is begonnen. Ik bleef achter bij de aquaria en tuurde naar de vissen tot mijn ogen er pijn van deden, keek naar hun stille schoonheid. De felle kleuren die veranderden wanneer vloeibaar licht hun schubben raakte. Hun doorschijnende vinnen, het netwerk van nerven als een kwetsbaar herfstblad. Ze leken te dansen met hun omgeving, met de wieren en de koralen. Vissen, begreep ik meteen, leven samen zonder elkaar aan te raken.
De kleine Ondine projecteert een paradijselijke anderhalvemetersamenleving achter glas in een boek met personages zonder geld, zonder werk, zonder huis en op de loop voor overheden. Het was kort voor het vierde kabinet Rutte zou aantreden.