Subliem

In het tiende deel van zijn monografie over geweld komt Hans Achterhuis (1942) over D.A.F. de Sade (1740 – 1814) te spreken. De beroemdste bewoner van de Bastille toen die door de havelozen van Parijs in 1789 werd bestormd, was immers verantwoordelijk voor een encyclopedische opsomming van vernederingen, verkrachtingen, verminkingen tot moorden  aan toe inclusief de even logische als bedrieglijke rechtvaardiging ervan. In zijn filosofische romans ´Justine, of de tegenspoed van de deugdzaamheid´, ´Juliette, of de voorspoed van de ondeugd´ en ´De 120 dagen van Sodom´ hoefde de Goddelijke Markies niets te verzinnen, alle beschreven praktijken bestonden al, en geen ervan is gestopt na de publicatie van zijn werk, of het nu is in Abu Ghraib of in de kelder van Marc Dutroux. ‘De Sade is nog steeds onze tijdgenoot’, verzucht Achterhuis.

Terwijl de auteur de vraag stelt waarom we deze weerzinwekkende boeken zouden lezen, en of de overheid ze niet beter zou verbieden, verschijnt het begrip subliem op de pagina. Volgens het Algemeen Letterkundig Lexicon een nogal vaag begrip in de literaire theorie en de esthetiek, dat zowel verwijst naar een bepaald taalgebruik (bijv. verheven of het genus sublime), een stijl of genre, als naar een soort van hogere of beklemmende schoonheid. Het begrip maakt opgang in de traditie van de welsprekendheid en verandert in de achttiende eeuw van betekenis als ‘het verhevene’ zich verbindt met de onweerstaanbare combinatie van pijn en genot, angst en schoonheid, waarbij we, in de woorden van Arnold Heumakers, een vreemde en onherbergzame dimensie van onszelf in het vizier krijgen en onze onschuld verliezen. In de negentiende eeuw wordt het een onmisbaar ingrediënt van The Gothic Novel, in onze tijd zien we er sporen van terug in het verschijnsel van het ramptoerisme.

Een jaar geleden, ik was aan het herstellen na een hartoperatie, stuitte ik op de term Goddelijk geweld, die Walter Benjamin aan het einde van zijn opstel Zur Kritik der Gewalt muntte als uitweg voor het alomtegenwoordige geweld waarmee recht wordt gesticht en gehandhaafd. Ik keek naar mijn kwetsuren en vroeg mij af van welk geweld ik slachtoffer was geworden. Benjamin schreef over een anti-geweld dat niet dreigt, maar doet en dat heelt in plaats van vernietigt op bloedige wijze.

Die eerste weken na de operatie was ik in de ban van het overweldigende van de ervaring, de onbevattelijkheid ervan én de vaststelling dat ik het overleefd had. Het maakte de manifestatie van helend geweld tot een belevenis van het sublieme. Even was ik ramptoerist aan mijn eigen ziekenhuisbed. Was dat wat Walter Benjamin bedoelde?

Lieven de Cauter (1959) cultuurfilosoof te Brussel, betoogt dat Benjamin met een vast schema werkte, als hij de wereld om zich heen probeerde te begrijpen. Elk fenomeen krijgt daarin drie dimensies, een in de natuurgeschiedenis, een in de wereldgeschiedenis en een in de godsgeschiedenis. Sinds de vaststelling van elementaire aanspraken in een oertijd, waarvan wij weten via eeuwenoude verhalen en gebruiken, zijn recht en geweld twee handen op een buik. Dat duurt voort in de moderne tijd waar geweld het laatste woord heeft bij rechtshandhaving. In de beste Joodse traditie verwachtte Benjamin de opheffing van geweld van een Messias wiens komst aanstaande is.

Een utopie, volgens Achterhuis, waaraan we te allen tijde weerstand moeten bieden.

Dit bericht is geplaatst in lijf en leden met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *