Marja Pruis, Charlotte Remarque en Joost de Vries beloonden in Boeken FM, de podcast van De Groene Amsterdammer en Uitgeverij Das Mag, ‘Het gore lef’ van Sarah Arnolds (1992) eensgezind met een 7½. Terwijl ze elkaars leeservaringen vernamen, groeide de bewondering voor dit prozadebuut, al bleef het zeuren dat ze liever een roman hadden ontvangen dan deze bundel met zeven verhalen. Ik had het boek gelezen en dacht; waarom zouden zeven verhalen geen roman zijn?
Proza is proza. Dat een boek evenveel vertelinstanties heeft als er hoofdstukken zijn, is vaker vertoond. De Metsiers van Hugo Claus, De wereld een dansfeest van Arthur van Schendel en Camping van Maartje Wortel zijn zo georganiseerd. Misschien was het beter geweest als Arnolds haar boek niet Het gore lef had genoemd, maar Het plaveiselcelcarcinoom.
In alle verhalen is iemand aan het woord die gedachten heeft en vragen stelt terwijl ze aan de zijlijn staat: ik bevind me in de ventilatieschacht die door het plafond erboven loopt, waar het warm en donker is en ik door het roostertje naar beneden kan kijken zonder dat iemand me ziet. Het ventilatierooster duikt even later weer op als ze met haar moeder in de elektronicawinkel is: Terwijl zij met de verkoper praatte liep ik langs rijen stofzuigers onder wit licht, op zolen die veerden. Ik vond een gangpad met een ventilatierooster in het plafond dat lekkere koude lucht uitblies.
Ze ligt op de massagetafel te wachten en zal niet betalen voor haar behandeling. Het hoort bij haar werk, ze schrijft voor een vrouwenblad over het vrouwenlichaam en de vele manieren waarop je het kunt conserveren. Ze houdt niet van massages. Ze bericht haar hoofdredacteur dat dit stuk zichzelf schrijft. De masseuse zegt: Je hebt een rare moedervlek, die moet je laten nakijken. Twee verhalen later lezen we: Ik werd een jaar ouder, en nog een, en nog een. Ik liet een moedervlek nakijken. Ik verfde mijn haar., want de opsomming is de stijlfiguur in dit boek die alles verbindt.
Ze schaamt zich voor het beroep van haar man – hij is mimespeler – dus liegt ze dat hij dermatoloog is. Dan zou ik hem de moedervlekken kunnen laten zien die ik niet vertrouw en hij zou me vertellen dat ze op dit moment allemaal onschuldig zijn, zoals alles in principe onschuldig is tot het begint te woekeren: cellen, invasieve planten, je fantasie.
Een verhaal later ìs hij dermatoloog en heeft niet zij, maar hij huidkanker. Goed te behandelen, kwestie van wegsnijden. Als je er maar op tijd bij bent. Is hij op tijd? Hij moet het zijn zoon vertellen, vindt zij, en hij nodigt hem uit voor een lunch in een restaurant. Als hij hem aankijkt ziet hij de mond van zijn zoon met een oranje schaduw van de tomatensoep wat hem iets kinderlijks geeft. Je kunt van je zoon houden en toch geen respect voor hem hebben, zoals je je vrouw kunt vertrouwen en toch in haar telefoon kunt kijken, en zoals je een dermatoloog kunt zijn die toch huidkanker krijgt.
Er is veel wat ik kan doen, denkt ze, en ik doe helemaal niets. Het is helder, het is goed en het is slecht tegelijk: ik wil geen sorry zeggen. Ik heb een fout gemaakt en ik besluit dat het enige wat ik nu wil doen is zorgen dat ik ermee wegkom.