Ik heb mijzelf steeds beschouwd als een tamelijk geweldloos persoon, totdat ik de ravage in ogenschouw nam die was achtergebleven aan mijn lichaam na het implanteren van een nieuwe hartklep en een vervangende kransslagader. Ik weet dat ik zelf op de operatietafel ben geklauterd. Dat ik heb gesproken met de chirurg en zijn team en hun heb gevraagd toch vooral goed naar elkaar te luisteren. Ik was het zelf die de zegen gaf aan de operatie, al hing boven het weigeren van toestemming de dreigende wolk van een wel erg beperkte levensverwachting. Toen het zelfmedelijden bij het zien van de wonden, gaten, kwetsuren en littekens in alle kleuren was weggeëbd, bleef de vraag: wat is dit voor geweld?
Eind augustus was er een filosofisch onderonsje van Ad Verbrugge met Willem de Witte en Rico Sneller op het You Tubeplatform De nieuwe wereld. De aanleiding was dat honderd jaar geleden het opstel Zur Kritik der Gewalt van Walter Benjamin (1892 – 1940) verscheen. Honderd jaar geleden, dat was tijdens de Weimar republiek. In de naweeën van een verloren oorlog bloeide de hoop dat de klassenstrijd nu eens de goede kant op zou plooien. Maar in Berlijn stelden milities van getraumatiseerde, teruggekeerde soldaten orde op zaken en verschenen er steeds meer bruinhemden in het straatbeeld. Benjamin stelt vast dat die Gewalt, dat in het Duits zowel geweld betekent als macht, gezag en autoriteit, in het dagelijks taalgebruik doorgaans als middel tot een doel wordt gezien; de context waarin Benjamin zijn kritiek op de macht formuleert, is die van het recht. Geweld dient om geweld te reguleren. Met geweld stelt men grenzen en wetten, met geweld handhaaft men die en bestraft men overtredingen (die natuurlijk pas mogelijk zijn geworden dankzij geweld). Tegelijkertijd constateert Benjamin dat voor de willekeurige burger als rechtsvoorwerp, de handhaving van de wet minder met rechtvaardigheid heeft te maken dan met willekeur en blinde werking van het lot. En Benjamin stelt de vraag of het stellen van hoge doelen wel in de macht van mensen ligt.
Was dit een antwoord op mijn vraag? In mijn gedachten had ik een definitie van geweld geformuleerd als onomkeerbaar handelen over de grenzen van de lichamelijke integriteit heen. Ik weet dat niet alle geweld gevolg van handelen is en ik betwijfel of er duidelijke grenzen zijn aan het ik of de lichamelijke integriteit. Zouden artsen dat niet doen? Waar halen zij de moed vandaan het mes te zetten in een ander lichaam?
Van mijn collega´s neerlandici kreeg ik de verhalen van Maxim Osipov (1963) die onder de titel De wereld is niet stuk te krijgen dit voorjaar bij Van Oorschot verschenen. Osipov is behalve schrijver cardioloog, vandaar. Maar niet alleen de schrijver is gespecialiseerd in de werking van het hart, een aantal van zijn personages is dat ook. Zoals Erik uit het verhaal De kleine Lord Fountleroy, die dienst neemt in een vervallen ziekenhuis in een voorstad van Moskou, niet te ver van het park waar hij een datsja heeft. Als mensen hem vragen waarom hij dat deed, glimlacht hij vermoeid. Tegen mensen die hij echt goed kent heeft hij het over ‘een innerlijke drang’.
Op het einde van zijn opstel noemt Walter Benjamin alle autoriteit die het moet hebben van wetten en straffen mythisch, omdat het antwoord op de vraag naar de oorsprong van de macht en het geweld ofwel de veronderstelde natuurstaat van de mens is, ofwel verwijst naar een geheimzinnig moment in de geschiedenis waarop die autoriteit voor eens en voor altijd gevestigd zou zijn. Tegenover dit mythische geweld, stelt Benjamin Goddelijk geweld, waarover hij niet al te veel kan zeggen, al wordt wel duidelijk dat alles wat het een is, het ander niet is. Mythisch geweld dreigt, Goddelijk geweld doet, mythisch geweld beschuldigt, Goddelijk geweld verlost, mythisch geweld vernietigt op bloedige wijze, Goddelijk geweld heelt.
Meer is even niet nodig om het werk van de chirurg en zijn team te zien als een manifestatie van helend geweld die het tegendeel is van mythisch machtsmisbruik.