Het begon met een collectie Chinese voorlichtingsposters over gezondheid, hygiëne en persoonlijke verzorging uit de jaren dertig, veertig en vijftig, die in het bezit waren gekomen van uitgeverij Contact. En het begon met het verzoek van een redacteur aan Manon Uphoff (1962) om bij de prenten een persoonlijk commentaar te schrijven. De uitkomst was een geïllustreerde uitgave die in 2008 verscheen over het menselijk lichaam, met als titel een versregel van Wisława Szymborska (1923 – 2012): ‘Het moet eten, ademhalen, slapen’.
Het hoofdstuk Goede dokters opent met twee vragen: van wie is het lichaam, het vlees, en wie is er verantwoordelijk voor het vlees als het ziek is? Op de pagina ertegenover zien we, boven twee voor mij onleesbare tekstregels, een lachende arts, witte buis en muts, mondkapje bungelend om de hals, zittend aan tafel tegenover drie eveneens lachende kinderen van oplopende leeftijden en een al even goedgeluimde jonge vrouw. Aan de muur achter de personages hangt een plaat waarvan men door vier afbeeldingen kan leren tanden poetsen.
Uphoff geeft zelf antwoorden op de eerste vraag: het lichaam is van God, de mens, de Staat of de markt. Mannen zijn doorgaans meer van zichzelf dan vrouwen, behalve als het oorlog is. Vrouwen zijn meer van zichzelf dan kinderen. Maar de vraag van wie het lichaam is als het ziek is, laat zich moeilijker beantwoorden.
Wacht even, dat gaat wel erg snel. Had de schrijfster ons er in de inleiding tot haar boek niet op gewezen dat de grenzen van ons lichaam poreus zijn: En met de minutieuze en gedetailleerde tekeningen van het voedsel dat ons lichaam binnen gaat en dat we eten, opnemen en verteren, wordt meteen ook zichtbaar gemaakt dat dit parasieten de gelegenheid geeft zich te transporteren en verplaatsen naar ons ‘systeem’, en worden we tegelijk gewaarschuwd en eraan herinnerd dat we nooit alleen leven, en dat onze organisatie er een is tussen vele, vele andere… dat Bob Dylan (1941) dus alle gelijk van de wereld heeft als hij zingt I contain multitudes.
Jan-Hendrik Bakker (1953) schrijft in zijn boek Grond dat de kolonisatie van Noord-Amerika een stuk sneller ging na de uitvinding van het prikkeldraad. Het verschil tussen mijn en dijn kon met palen, krammen, een hamer en de nodige rollen draad eenvoudig worden vastgesteld. De wortels van het eigendom zijn doorgaans in even mythische als schaamtevolle nevelen gehuld. Is er niet meer waarheid in de bewering dat wij een lichaam zijn dan dat wij een lichaam hebben?
De volgende vraag is of de arts degene kan zijn met zeggenschap over het zieke lichaam. De eed van Hippocrates houdt hem of haar aan de belofte altijd het belang van de patiënt voorop te stellen, maar er bestaat ook zoiets als professionele en/of wetenschappelijke nieuwsgierigheid, of de verleiding van de techniek: Als ik aan het opereren ben, ben ik niet bezig met humaan zijn, dan vind ik het gewoon geweldig, de herrie, het bloed, het boren…’ Om nog maar te zwijgen van de belangen van de verzekeraars, de invloed van big pharma, instanties die aan Hippocrates geen boodschap hebben, of van de plattelandsdokter uit het gelijknamige verhaal van Franz Kafka (1883 – 1924), die door de dorpsbewoners wordt overmeesterd en bij zijn ongeneeslijk zieke patiënt in bed gestopt, terwijl ze zingen en als hij je niet geneest, dood hem dan! ’t Is maar een dokter.
Want agressie tegen hulpverleners had je toen ook al.