De leerlingen van vier havo maken een poëziemagazine. Elke leerling kiest zes gedichten en presenteert die, alleen of met een groepje, in een zelfgemaakt tijdschrift. ‘Vriendschap’, ‘natuur’, ‘dieren’ en ‘liefde’ waren de favoriete thema’s van de afgelopen jaren, dit jaar zijn nogal wat gedichten gekozen over ‘oorlog’. ‘Het lied der achttien doden’ van Jan Campert (1902 – 1943), ‘Anno 1946’ van Halbo C. Kool (1907 – 1968), ‘Aan de Hollanders, gevallen voor Madrid’ van Jef Last (1898 – 1972), ‘Dodenmars voor Rotterdam’ van Clara Eggink (1906 – 1991) en natuurlijk ‘Bommen’ van Paul Rodenko (1920 – 1976).
Het gedicht wordt verteld door de alwetende verteller. Er komen voor de rest geen personen naar voren., schrijft Gregory, maar Twan is het niet met hem eens: In het gedicht wordt niet duidelijk wie nu de verteller is. Er komen wel gemaskerde kangoeroes in voor. Ik ga er van uit dat dit soldaten zijn met gasmaskers. Ook komt er een vrouw in voor, maar die vlucht. Het is misschien beter om het gedicht er even bij te pakken:
De stad is stil. / De straten / hebben zich verbreed. / Kangeroes kijken door de venstergaten. / Een vrouw passeert. / De echo raapt gehaast / haar stappen op. // De stad is stil. / Een kat rolt stijf van het kozijn. / Het licht is als een blok verplaatst. / Geruisloos vallen drie vier bommen op het plein / en drie vier huizen hijsen traag / hun rode vlag. //
Rodenko’s biograaf, Koen Hilberdink (1957), meldt dat de woning van het gezin Rodenko is getroffen door het vergissingsbombardement van de geallieerden op de Haagse wijk Bezuidenhout, 3 maart 1945. De bekende dichter-zanger J.H. Speenhoff (1869 – 1945) vond daarbij de dood, door een wonder zijn Paul Rodenko, zijn zus en zijn ouders er levend vanaf gekomen.
Ik zet een vraagteken in de kantlijn bij de gemaskerde kangoeroes en informeer waar het vermoeden dat het zou gaan om gemaskerde soldaten op gebaseerd is. En waarom een vrouw die passeert op de vlucht is. Greg schrijft: Je krijgt eerst een plaatje van een stad in volledige stilte, de straten zijn helemaal leeg, er lopen enkel nog een paar mensen met gasmaskers (althans dat denk ik afgeleid van het woord kangoeroes). Hilberdink oppert de mogelijkheid dat Rodenko zich herinnerde dat bij het bombardement op Rotterdam ook Diergaarde Blijdorp was getroffen en dat in de dagen er na wilde dieren vrij door de stad liepen.
Rodenko was begin twintig toen hij dit gedicht maakte. Hij had het Gymnasium doorlopen en een begin gemaakt met de studies Slavische talen en Psychologie. Hij was uiterst belezen, maar zijn eigen Russische ziel en zijn onvolkomen spraakvermogen (hij stotterde) waren hem een raadsel dat hij probeerde op te lossen door studie van het surrealisme.
Guus Middag (1959) besprak het gedicht in het NRC-Handelsblad van 14 juni 2002 en noemde het een sfeergedicht, immuun voor analyse. Bij het bombardement van Bezuidenhout waren 12.000 mensen dakloos geworden en 520 mensen gedood. Dan spreek je niet van drie vier bommen en van drie vier huizen. Dat een rode vlag hijsen, vlam vatten kan betekenen, vond hij bevestigd in de Van Dale.
Na zijn gedicht Bommen schreef Rodenko het kleine essay Pro domo. Het is een pleidooi voor het Wonder. Hij heeft het over klokketijd en zieletijd en concludeert: Het Wonder is in laatste instantie een kwestie van tempo, juister: van gebrek aan tempo.
Misschien doen we er beter aan dit gedicht van traagheid en stilstand in deze context te lezen.