Werkwoordspelling

Om één uur in de nacht van maandag op dinsdag meldt Thomas Verbogt (1952), romancier en redacteur bij uitgeverij Nieuw Amsterdam, zich aan de telefoon bij het radioprogramma Nooit Meer Slapen. Hij leest deze week elke nacht zijn verhaal bij de afgelopen dag en gaat gelijk van start. Achterop dagblad Trouw heeft hij de vijftien vragen gezien van de jaarlijkse Nationale Wetenschapsquiz, die hij net als vorige jaren onmiddellijk heeft beantwoord. En net als vorige jaren heeft  hij er ook dit jaar geen één goed. Het is de opmaat voor een relaas over het levenslange trauma dat Verbogt in zijn jeugd heeft opgelopen door onbegrijpelijke verhaaltjessommen die om even onbegrijpelijke redenen ‘redactiesommen’ worden genoemd.

In een jeugdherberg komt een groep van elf kinderen. Er zijn maar tien bedden. Elk kind wil afzonderlijk in een eigen bed slapen. Zo begint het raadsel Een verstandige vader, dat door Jan Hanlo (1912 – 1969) is naverteld in de bundel In een gewoon rijtuig uit 1966. De vader stopt kind één en kind elf voorlopig in één bed, ook al is dat nadrukkelijk niet de bedoeling. Ondertussen beraadt hij zich op zijn vervolgstappen.

Toen dieren in het circus nog mochten (het waren de jaren vóór de verplichte rekentoets), verscheen er in de piste wel eens een paard dat kon rekenen. De dierentemmer in functie gaf  op luide toon een som op, het schrandere hoefdier gaf met stappen op de plaats van het voorbeen het goede antwoord. Zodra het juiste aantal stappen was gedaan klonk het luide applaus van het talrijke publiek.

Wij besluiten het onderwerp van de zin te omschrijven als eerste, tweede of derde persoon enkelvoud of meervoud en de persoonsvorm als de stam plus de uitgang die specifiek is voor de persoon enkelvoud of meervoud; t en en in de tegenwoordige tijd en te of de, dan wel ten of den in de verleden tijd. De stemloze medeklinkers aan het eind van de stam, onthouden we met de ezelsbrug van ’t kofschip. Nu hebben we de formule waarmee we kunnen bepalen of we de werkwoorden volgens de regels hebben vervoegd.

De jeugdherbergvader besluit het volgende kind in het tweede bed te leggen, en zo verder. Als hij het achtste bed heeft gevuld, liggen er dus al negen kinderen in bed, zij het dat uit bed één nog steeds gemor opklinkt; ze willen elk een eigen bed.

De eerste vijftien spellingsoefeningen zijn gemaakt. Zorgvuldig passen we de formule toe op wat we zojuist gedaan hebben. In acht van de vijftien gevallen is er iets misgegaan, een d in plaats van een t, een n te weinig of een ontbrekende t. Al formulerend, komen we daar zelf achter. We begroeten onze bevindingen met enthousiasme, we zijn publiek en circuspaard in één.

Zodra kind tien in bed negen is gestopt, springt kind elf op uit het eerste bed en legt zich dankbaar te ruste in het tiende bed.

In de volgende vijftien opgaven, maken we nog vier fouten. Daarna nog maar twee.

Hoe het paard heeft leren rekenen, weten we niet.

Dit bericht is geplaatst in bij de les met de tags , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *