Wachten

Het was een kleine donkere winkel, een pijpenla in de Utrechtsestraat, waar men ijzerwaren en gereedschappen verkocht, maar je kon er ook sleutels laten kopiëren. Boven de kassa was op een bordje een citaat van Simon Carmiggelt (1913 – 1987) te lezen. Het lukt me na al die jaren niet om het uit mijn hoofd te citeren en ik weet ook niet uit welke bundel of column het kwam. ‘Wachten is niet erg. Men doet zijn werk en rust toch uit.’ Tweede helft van de jaren zeventig, maar de mentaliteit die uit deze woorden spreekt is er een uit de tijd waarin de kostverdiener horige was van een bemoeizuchtige baas en elke mogelijkheid om zich te onttrekken aan het productieritme van harte aangreep.

Het wachten op de trein viel me zwaar. De droge kou bij twee graden vorst van de vroege ochtend had plaats gemaakt voor ijskoude motregen die met een krachtige wind over het perron joeg. Ik vond beschutting achter een scherm en huiverde in mijn jas waarvan ik de kraag had opgestoken. Mijn ogen traanden en het contrast met de warme adem die achter het verplichte masker bleef hangen kwam me vreemd voor. Vlak voordat ik mijn voeten zou prijsgeven aan een ijzige gevoelloosheid, gleed de sprinter het station binnen en opende de deuren.

De veearts heeft het veertienjarige meisje uitgelegd hoe je de leeftijd van een overleden otter kon vaststellen. Door op de schacht te drukken, komt de penis van het dier te voorschijn. Met een scalpel kun je die eruit snijden. De lengte van het penisbotje is een goede indicatie voor de leeftijd van het dode dier. Het meisje is gefascineerd en vraagt de veearts of ze mag komen kijken als de veearts eens een dode otter heeft. Een paar hoofdstukken later in het nieuwe boek van Marieke Lucas Rijneveld (1991), Mijn lieve gunsteling, is het zover.

Het lesrooster heeft plaatsgemaakt voor een rooster van herkansingsmomenten. De leerlingen van de examenklassen en de voorexamenklassen grijpen deze mogelijkheid aan om opgelopen achterstanden – lockdown, onderwijs op afstand, wachten op een testuitslag, quarantaine om een mogelijke besmetting van zichzelf, van een docent of klasgenoot of van hun huisgenoten – weg te poetsen met een cijfer dat uitzicht biedt op overgang of een diploma. Veertien lokalen in twee leshuizen zijn ingericht met werkplekken op een veilige anderhalve meter afstand van elkaar, de kandidaten komen gedoseerd binnen via een aparte toegang die in de brief aan leerlingen en ouders als noodingang is omschreven. Dat woord kende ik nog niet.

In het surveillancerooster staat dat ik dinsdag tussen tien voor tien en twintig over twaalf reserve ben en van een uur tot kwart voor drie wordt verwacht in lokaal 121 om de leerlingen van zes atheneum bij te staan als zij wiskunde a herkansen. Zo laat is het nog niet.

Ondertussen lees ik verder. Het meisje, de veearts en de dode otter hadden om vier uur met elkaar afgesproken, maar om kwart over vier, half vijf en zelfs drie kwartier na de afgesproken tijd was ze er niet. Het maakt de veearts ongerust. Je kwam nooit ergens te laat, je was juist altijd veel te vroeg, je hield van wachten, van eindeloos wachten, dan was datgene wat je ging doen nog niet voorbij en kon je er nog verlangend naar uitkijken.

Het ene wachten is het andere niet. En te laat komen als summum van verlangen naar wat komen zal, had ik zo ook nog nooit bekeken.

Dit bericht is geplaatst in bij de les met de tags , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *