Het was dinsdag 21 januari en in de Volkskrant stond een essay van Oscar van Gelderen die zich de vraag stelt hoe het komt dat kamptrauma’s doorwerken in volgende generaties. Het is dit jaar vijfenzeventig jaar geleden dat er een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog, deze week herdenken we dat het kamp Auschwitz op 27 januari 1945 door het Russische Rode Leger werd bevrijd. Voor de school stopten in alle vroegte twee bussen. Alle leerlingen van de drie havo- en drie atheneumklassen stapten in voor een excursie naar het Verzetsmuseum in Amsterdam.
Van Gelderen citeert uit een essay van Herman Musaph, die tijdens de oorlog was ondergedoken. Musaph presenteert daarin vier overlevingsstrategieën voor mensen met een oorlogstrauma: 1) extreem actief zijn om te bewijzen dat het leven zin heeft, 2) extreem passief zijn om te bewijzen dat de leuze Arbeit macht frei een leugen is, 3) zich aanpassen aan de maatschappij en de vooroorlogse identiteit afleggen en 4) sociaal isolement om de vijand, die de wereld is, op afstand te houden. Er zijn kortere manieren om te zeggen dat we mensen wel uit de oorlog kunnen halen, maar de oorlog niet uit mensen.
We hadden in de filmzaal de inleidende documentaire gezien over Nederlanders die in de oorlog meeliepen met de bezetter, mensen die hun gedrag aanpasten en zij die in verzet kwamen en daarna waren we rondgeleid door het museum en door de plantagebuurt; naar de Hollandse Schouwburg en het Auschwitzmonument. Ik kwam met de vrijwilligsters te spreken die de rondleidingen verzorgden. Onafhankelijk van elkaar vertelden ze dat volgend jaar, mogelijk al dit jaar, het Verzetsmuseum grondig verbouwd gaat worden en dat ook de Hollandse Schouwburg zeker drie jaar dicht gaat voor een verbouwing waarbij de wand met de namen van alle mensen die vanuit de schouwburg naar de kampen in het Oosten zijn gevoerd, verwijderd zal worden.
Dan is het tijd om In plaats van ideologie uit de boekenkast te pakken van Menachem S. Arnoni (1922 – 1985), dat in 1972 in een vertaling van Louis Ferron (die toen nog niet de schrijver was van De Gallische ziekte, De keisnijder van Fichtenwald en Plicht). Arnoni heeft Auschwitz overleefd en de veertig jaren die hem nog restten, besteed aan het ontmaskeren van leugens. Dat deed hij met verschillende eenmanstijdschriften vanuit Israël, de Verenigde Staten en Nederland.
Zijn opstel Het narcisme van de geschiedenis opent met de constatering dat het woord geschiedenis wordt gebruikt voor het verleden en voor dat deel van het verleden dat het herinneren waard is. Negen pagina’s verder komt hij tot de kern: steeds als we geen betere, geen rationelere reden hebben om onze daden te rechtvaardigen, roepen we de ‘geschiedenis’ te hulp. Teneinde de ‘geschiedenis’ haar rechtvaardigende werk te laten doen, houden we een eeuwigdurend proces van her-autorisering op gang. Evenals dat voor iedere objectieve norm opgaat, is de geschiedenis waar in de zin waarin iedere leugen waar is: beide zeggen ons niets over de feiten die zijn voorgevallen, maar over de leugens die verteld worden.
Ik heb geen redenen om te twijfelen aan de goede bedoelingen van hen die het proces van her-autorisering van het Verzetsmuseum en de Hollandse Schouwburg leiden, zoals ik er ook op vertrouw dat toekomstige leerlingen van de derde klas havo en atheneum over een jaar of wat weer welkom zijn om indringend te ervaren wat de Tweede Wereldoorlog was.
Tegelijkertijd ben ik blij dat er aan de tekst van M.S. Arnoni dan geen tittel of jota veranderd is en dat er nog steeds staat dat de vrije mens zich niet houdt aan eden die hij nooit gezworen heeft, dat hij en zij alleen zijn best doet om in zijn relaties met anderen eerlijkheid en billijkheid op de allereerste plaats te stellen.