Achttien december sprak Jeroen van Kan in het televisieprogramma ‘Boeken’ met de schrijver Jan van Mersbergen (1971) over diens roman De Ruiter. Al in de inleiding verklapte Van Kan dat dit verhaal, anders dan je zou verwachten, niet wordt verteld door de ruiter, maar door het paard. Zodra ik dat hoorde, bedacht ik dat er in mijn drie en vier havoklassen toch op zijn minst een paardenmeisje moest zijn dat ik voor dit boek kon interesseren.
De volgende les vertelde ik zo goed mogelijk wat ik van de uitzending had onthouden. Dat het paard heel goed kan luisteren (maar aan luisteren gaat altijd praten vooraf), dat het dingen weet over de nacht en het leven in de sloot die de meeste mensen niet meer weten, dat het kan denken en ruiken of iemand bang is en dat een aanraking, een klopje op de hals, een hand tegen de neus, voldoende is om zich aan het dier mee te delen. Het duurt dan ook niet lang of het paard weet dat het meisje dat zolang op de boerderij bij haar opa logeert, verstrikt is geraakt in de netten van een bendeleider (gewelddadige overvallen, drugshandel) op wie ze verliefd is. Ze is ervan overtuigd is dat hij haar zal komen halen.
Veel kon ik over het boek nog niet zeggen; ik had het niet gelezen, maar op grond van de schaarse informatie en vooral onvoorwaardelijke liefde voor de edele viervoeter, ging er een vinger de lucht in op mijn vraag wie dit boek zou willen lezen. ‘Weet je wat’, stelde ik voor, ‘koop het boek en ga het lezen. Als je het niet leuk vindt, neem ik het voor dezelfde prijs van je over.’.
De lessen die volgden vroeg ze me of ze op de gang rustig verder mocht lezen. Ik vroeg haar of ze al opschoot, want ik wilde het ook graag lezen. Naarmate de tijd vorderde werden de kansen dat ik haar boek in mijn bezit zou krijgen niet groter. Misschien zou ze een versie voor op haar e-reader kopen, dan zou ik haar papieren exemplaar kunnen overnemen, maar toen ik een week later nog eens informeerde – ze had het boek inmiddels uit – was ze vastbesloten: lenen zou eventueel wel kunnen, maar ze wilde het boek niet kwijt.
Tegen het einde van het boek besluit het meisje te paard naar de stad te gaan. Op haar rug draagt ze de buks van haar opa. Onderweg begeleidt ze een invalide vrouw naar de bushalte, de vrouw heeft een afspraak in het ziekenhuis. Met een zwart nylon touw heeft ze de rolstoel aan de zadelknop vastgemaakt. Ze knijpt haar knokkels wit op de armleuningen en dan zoeft de grijze auto langs ons en worden de achterlichten kleiner en het geluid verandert en de wagen wordt ook kleiner.
Een Hollandse western. Een imponerend technisch waagstuk, prees NRC Handelsblad de roman. De auteur verklaarde dat het verhaal toen het eenmaal was uitgedacht, onmogelijk door een ander kon worden verteld. Vervolgens is hij alles over paarden gaan lezen, om er heel weinig van te gebruiken. Ik wil mijn eigen paard maken, zegt hij tegen de interviewer.
Een paar maanden na De ruiter verschijnt Altijd Augustus van Maria Barnas (1973), die schrijft: Je moet niet denken: ik lijk op een paard maar je moet een paard zijn. Dan kun je harder rennen dan iedereen, met een vliegende hinkstapsprong die je vleugels geeft.