Een boekenkast was er niet in huis, maar in de keuken hing wel een pottenrek. Zo kwam het dat de eerste woordjes die ik las suiker en meel waren, koffie, thee en zout. Tot zover de woorden waarvan ik de betekenis kende. Exotischer waren de woorden sago, vermicelli, muskaat, foeli en kaneel. Van het woord ‘nagelen’ vroeg ik me af of dat niet ‘nagels’ moest zijn, en waarom je in hemelsnaam nagelen zou bewaren. Ik proefde de woorden op mijn tong, zonder naar de betekenis te verlangen. Zestig jaar later lees ik het gedicht ‘smaakgevende dingen’ van Radna Fabias (1983). Ze schrijft: ‘nootmuskaat was vroeger vreselijk duur / van één nootmuskaat kon je vroeger een slaaf kopen / om te patsen liep de koper rond met zijn nootmuskaat en bracht er publiekelijk zijn / drankjes mee op smaak’.
De laatste tien weken van het schooljaar lezen we met de leerlingen van vier havo poëzie. We kiezen elk een stuk of wat gedichten, analyseren die, en presenteren die in een bloemlezing. In het midden van het lokaal staat een kratje met een twintigtal exemplaren van de klassieke bloemlezing Domweg gelukkig in de Dapperstraat van Aarts en Van Etten, aangevuld met bundels uit de schoolbibliotheek. Maar dit jaar is alles anders. De school is tot nader order op slot, de boeken in de bibliotheek zijn onbereikbaar. Gelukkig is daar de abonnementenservice van Laurens Jz Coster waarmee Raymond Noë ons gratis en voor niets elke werkdag een gedicht toestuurt.
Het duurde even voordat iedereen zich had geabonneerd, maar inmiddels beginnen de analyses binnen te druppelen. Moederliefde van Willem M. Roggeman (1935) verscheen de vrijdag voor Moederdag op de mail. Het was gelijk een favoriet van mijn leerlingen. Haar handen liggen in haar schoot, / lichtbruin, als gevallen bladeren,/ wegzakkend in een wolk van weemoed. Dat laatste woord moeten we even opzoeken, maar als het gedicht uit is schrijft Senn: Er vond een soort voorstelling plaats in mijn gedachten door het gedicht, ik kon de herinnering die werd omschreven in mijn gedachten visualiseren. En zo is het maar net.
Charif wijst me op de sonoriteit van oo- en o-klanken in de regels Rode dakpannen tussen / zomers geboomte, donkerblauw water / met zonlicht bespat onderweg / naar bossen aan de horizon. van Hanny Michaelis (1922 – 2007). In het gedicht koppelt ze herinneringen aan haar onderduiktijd tijdens de Tweede Wereldoorlog aan een ervaring van verliefdheid van later datum. Alle / voorwaarden voor een idyllisch / samenzijn leken vervuld toen ik / ineens overvallen door een gevoel / uit de oorlogsjaren (geen huis, / wel onderdak, vogelvrij in de polder) / terug werd gebracht tot mijn ware / proporties: een hulpeloos wezen / zonder naam, (…). Charif schrijft: Ik vind het ook heel knap dat er bijna niks op elkaar rijmt, maar nog steeds klinkt het allemaal te rijmen tijdens het lezen. Ik vraag hem met een notitie in de kantlijn Hoe zou de dichteres dat voor elkaar hebben gekregen?
Radna Fabias besluit smaakgevende dingen met: foelie is de zaadrok om de nootmuskaat heen / met een zaadrok kan niemand patsen.