We maakten een begin met de grote poëzieopdracht die voor periode vier op de rol staat en lazen een tekst over de woordenschat van Nederlandse hiphopartiesten. ‘Ze smasht m’n ballen, maar zit niet eens in het volleybalteam’, rapt bij voorbeeld de Amsterdamse hiphopformatie Yung Internet. Daarna leerden we dat we in groepjes van vier twaalf gedichten zullen presenteren in een zelfgemaakt magazine en oriënteerden we ons op het aanbod met behulp van de bloemlezing “Domweg gelukkig in de Dapperstraat’. Al snel herontdekten we geruchtmakende evergreens uit de Nederdichtkunst. ‘Oote’ en ‘De mus’ (Tjielp,) natuurlijk, van Jan Hanlo (1912 – 1969), Cor Vaandragers (1935 – 1992) ‘De kroketten in het restaurant / zijn aan de kleine kant’, en het grafschrift-om-te-lachen op Hubert Corneliszoon Poot (1689 – 1733) van de Schoolmeester: ‘Hier ligt Poot / hij is dood’.
Over Vaandrager gesproken, in het sonnet Cor beschrijft Kees Buddingh’ (1918 – 1985) een van zijn laatste ontmoetingen met de reus van Rotterdam: Hij stond aan ’t station en wou / me dringend spreken. Maar hij had maar twee / kwartjes. Het ging niet goed met Cor, hij kon zonder aanleiding heel agressief worden. Buddingh’ vervolgt: Wat kon ik voor hem doen? Ik gaf hem al / ’t geld dat we hadden : vijfentwintig gulden. / (…) Hij had een tas grammofoonplaten bij zich. / Die liet hij ons heel trots één voor één zien. / ’t Was net een excursie naar de hel. // Poëzie gaat niet over rozen.
De volgende ochtend las ik op de literaire website www.Tzum.info een column van Frank van Dijl over de verdwijning van Ares Koopman. Koopman en Van Dijl kennen elkaar. Ares Koopman beheerde de eerste tien jaar na de dood van Buddingh’ diens nalatenschap; samen met Van Dijl maakte hij in 1988 een speciale aflevering van Bzzlletin over de Dordtse dichter. Van Dijl schreef dat hij er onlangs achter was gekomen dat zijn kompaan in het najaar van 2015 onder onopgehelderde omstandigheden in Argentinië is overleden.
De laatste ontmoeting van Buddingh’ met zijn beoogde biograaf Koopman vond plaats op veertien oktober 1985: Vandaag zijn Ares Koopman en Eljada geweest om hun nu vierenhalve maand oude dochter Linde te demonstreren. Een schat van een meisje., schrijft Buddingh’ in zijn dagboek. Ik ben gaan googlen en stuitte op lapidaire resten van een website van Koopman die zich, met fotootje, profileert als ex-leraar, ex-criticus, ex-directeur (literatuurfestival de wintertuin), ex-echtgenoot (2x), sinds 2003 full-time schrijver, dichter, performer, zanger en galerist. Dan is het 2009. Op de site vinden we fragmenten van alles vergeten, een romanproject in wording.
Op www.slaavier.nl vond ik een interview van Jan Holtman met Koopman, die dan al in Argentinië is gestrand. Het klopte dat zijn relatie met Eljada was beëindigd: Elja deed wat ze al eerder eens had aangekondigd te doen: Ze zette zes koffers voor de voordeur van onze ‘burgermansvilla’ (Stoute-woord) in Arnhem-Zuid en pleurde mijn hele boekenbezit in de garage. Ik mocht het allemaal meenemen. Het vraaggesprek dateert van juni 2014. Koopman is dan al met Anita, een Ghanese vrouw die met haar zus in de Bijlmer woont. Van Dijl weet dat Koopman van plan is met haar naar Accra te vertrekken: Hij vertelde dat hij was afgekeurd voor zijn werk en leefde van een uitkering; in Ghana kon hij daarvan leven als een vorst en bovendien had Anita als prostituée een kapitaaltje bij elkaar gewerkt. Ares Koopman schrijft het gedicht The pinkest pink voor haar: i love the pink / between your legs, / because – because of the black / around it – it is the pinkest / pink i’ve ever seen / in my entire life.
Sinds 2003 is Koopman full-time schrijver. Tegen Jan Holtman zegt hij: Ik heb tot nu toe geprobeerd zo te schrijven dat ik mag durven te zeggen, met een kleine variant op Cor Vaandrager, een door mij zeer gewaardeerde dichter : ‘Ik ben gewoon veel te nieuw en te goed voor al die anderen.’
Nee, poëzie gaat niet over rozen.
Ares Koopman is bijna 62 jaar geworden.