Als ik zes vwo heb uitgelegd wat de bedoeling is van het poëzie-essay, de laatste schrijfopdracht die ze van me zullen krijgen, komt ze naar mijn tafel toe en toont me een A-4tje met daarop de tekst ‘Lob der Dialektik’ van Bertolt Brecht (1898- 1956). Ik zie het en denk: ik ken die tekst. Zij vraagt: kent u dit gedicht? En ze wijst op de onheilspellende regels: ‘Das Sichere ist nicht sicher. So, wie es ist, bleibt es nicht.’, die, zegt ze, haar helemaal geen angst inboezemen. Door deze regels kon ze het gedicht niet meer wegleggen. Ik denk: ik ken die tekst, maar waarvan? En wanneer?
We waren dat jaar in Peru begonnen. Het vuurwerk en het dronken gelal in de straten van Cusco lieten we voor wat het was, moe als we waren van de indrukken van Machu Pichu en de treinreis van negen uur in het oncomfortabele economico-rijtuig. We sliepen vroeg in en toen we de volgende ochtend wakker werden, baadde de stad in een vreemde rust. Erboven scheen af en toe de zon, het was een graad of twintig.
Mijn rondreis door Zuid Amerika duurde twee maanden. Mijn reis- en levensgezel zou in haar eentje nog een maand verder reizen door Chili en Argentinië, voor mij was het tijd terug naar de Lima te reizen; half januari werd ik weer achter mijn bureau verwacht in het boekhoudkantoor aan de Korte Prinsengracht.
Bijna vier weken achterelkaar was ik op de alto plano geweest in Bolivia en Peru en mijn lichaam was er inmiddels aan gewend in ijle luchten voldoende zuurstof op te nemen. Ongeveer anderhalve week na mijn thuiskomst zong ik met het Linnaeuskoor in het Amsterdamse Bethaniënklooster een programma met liederen van Franz Schubert (1797 – 1828) en hoewel ik er te weinig voor geoefend had, stroomden de coupletten moeiteloos uit mijn keel. Zingen is heerlijk als men tussentijds geen adem hoeft te halen.
Hoe fijn we ook gezongen hadden, en hoe ontroerend we de liederen van de jonggestorven Weense componist ook vonden, toen het programma gedaan was kregen we zin in iets stevigers en onze dirigent zette ons op het spoor van Die Mutter, een Lehrstück uit 1932 van Bertolt Brecht naar de gelijknamige proletarische roman van de Russische schrijver Maxim Gorki (1868 – 1936) op muziek van Hanns Eisler (1898 – 1962).
Alles wat we geleerd hadden over zoetgevooisde harmonieën en fluwelen koorklank vergaten we, voortaan zouden we sprechsingen. Die Mutter was geschreven voor arbeiderskoren, het mocht allemaal wat rauwer, niet klankschoonheid was het doel, maar agitatie, propaganda, ja, de revolutie zelf.
We leerden Das Lied von der Suppe (het lied van de soep), Der zerrissene Rock (het verscheurde kostuum), Lob der dritten Sache (ode aan de derde zaak) en ook Lob der Dialektik, al bleef de rol van het koor in dat lied beperkt tot de vraag Wer wagt zu sagen: Niemals (wie heeft het lef om nooit te zeggen) en een krachtig uitgeroepen an uns!
Op tien oktober waren we klaar voor het optreden. In de Crea Theaterschool stonden twee oude piano’s die haastig door de twee pianisten van dienst werden bijgestemd. Van één van de instrumenten bleef een hamertje hangen; dat werd ons optreden bijna fataal, ware het niet dat iemand een paperclip en een elastiekje in zijn jaszak vond, waarmee het barrel provisorisch kon worden gerepareerd. Even later klonken de eersten tonen van de Ouverture.
Als ik opkijk, staat ze nog steeds voor me. Die blik, dat lachje, daar hoort het woord meewarig bij.
1998. Ze was misschien nog niet eens geboren.