We waren in het EYE filmmuseum in Amsterdam, de leerlingen van mijn vier havoklas, de collega’s Blincow (Engels), Ragazzini (CKV) en ik, om in een middag een indruk te krijgen van het filmbedrijf. In een lokaal dat de deftige naam ‘Studio’ droeg, werden we door vier medewerkers ontvangen aan houten tafels en houten banken. Achter de schuine ramen voeren de boten over het IJ onder een zwaarbewolkte hemel, achter ons strekte zich aan de andere kant van een braakliggend terrein Amsterdam Noord uit tot aan de Noord-Hollandse weiden.
Harry Potter, Western en Slapstick boden de meeste inspiratie. Er waren leerlingen die op school al over een script hadden nagedacht en met de bus de benodigde rekwisieten hadden meegebracht. Anderen lieten de inleidende instructie op zich inwerken en namen daarna een besluit. Ik haakte aan bij een groepje van twee meiden en drie mannen die bij de verdeling van de hulpmiddelen – de medewerkers van EYE spraken van props – de hand hadden weten te leggen op een mutsje zoals gevangenen dat wel dragen, een klein model claque, een forse Sheriff-hoed en een gouden kroon. De gele boodschappentas had een van ons zelf bij zich; daarmee moest het lukken.
Hoek van een kamer. Links een reusachtige tafelpoot en een klein deel van het tafelblad op meer dan hoofdshoogte. De rest van de tafel is onzichtbaar. Ook de andere rekwisieten zijn heel groot, waaronder de slinger van een verder onzichtbare hangklok, een poef, een leunstoel, een radio enz.
Wij stonden onder aan de trap op een van de hoeken van het grote witte filmmuseum en althans ik voelde me net zo klein als de spelers van De koning komt voorbij, het drama in drie stadia uit 1965 van Sybren Polet (1924 – 2015) waarvan ik net de openingsscène citeerde. Of ik met de kroon op mijn hoofd en de boodschappentas aan mijn hand wilde aan komen lopen, terwijl mijn mobiel gaat. Ik zou dan merken dat ik de telefoon niet kon verstaan met de kroon op, zodat ik die in de tas zou doen en de tas naast me neer zou zetten. Terwijl ik zou staan te bellen, zou J. de trap af stormen, de tas wegnemen en het op een lopen zetten over het braakliggende veld naar het Noorden, waarmee het drama in gang was gezet.
Ergens anders in het gebouw ensceneerden vijf anderen een klassiek westernduel: vier mannen, twee aan twee tegenover elkaar, strakke gezichten, de handen bij de heupen, die in één beweging hun smartphone trekken en een game uitvechten op leven en dood: Dat zal ze leren, Mats!
In het trappenhuis ligt de bananenschil waarover de mooie vriendin van de meneer met het vlinderstrikje uitglijdt. Als haar fiancé te hulp snelt, valt hij ook van de trap. De jongeman die even tevoren de schil had weggegooid komt op het rumoer af, ziet dat de drager van het vlinderstrikje in het ongerede is geraakt, reikt zijn dame de hand en paradeert er triomfantelijk mee heen.
We zien het op een groot doek als de houten tafels en banken tot een tribune zijn verbouwd en de Amsterdamse omgeving met een zwart gordijn aan het zicht is onttrokken. Elk groepje heeft twee filmpjes gemonteerd van één minuut. Onder het westernduel is muziek gezet die doet denken aan Ennio Morricone (1928), honkie tonkiejazzmuziek maakt The Banana Accident compleet.
De suggestieve kracht van het bewegende beeld doet zijn werk en we ontdekken en passant onopgemerkte talenten in onszelf en elkaar. De gespreksleidster prijst ook mijn optreden in de slapstick met de kroon. Het deed haar, zei ze, denken aan Mr. Bean.
Ik hoopte maar dat mijn leerlingen niet zouden weten wie dat is.