De ets in de lijst links boven de bank in de woonkamer bestaat uit zestien identieke, staande rechthoekige vlakjes die in vier rijen en vier kolommen over het papier zijn verdeeld. Zei ik identieke? Dat kan nauwkeuriger. Mijn broer heeft de kleine rechthoekige etsplaat (negentig bij honderdvijftien millimeter) zestien keer afgedrukt en geen van de drukken is hetzelfde. Er staat geen voorstelling op de etsplaatjes; krassen, een wolkachtig motief. Toen hij klaar was heeft mijn broer het ‘Loomings’ genoemd. Een onvertaalbaar Engels woord dat ‘opdoemen uit de mist’ betekent, maar evenzogoed ‘dreigen’, ‘gluren’ en ‘iets dat niet klopt’. Toen ik hem er drieëntwintig jaar geleden naar vroeg, zei hij: ‘Het is de titel van het eerste hoofdstuk van Moby Dick’.
Ik vertel niets nieuws als ik zeg dat het met de leesvaardigheid van jongeren zorgelijk is gesteld. In haar laatste Staat van het onderwijs moest de inspectie concluderen dat een kwart van de vijftienjarigen in Nederland onvoldoende geletterd is, waarmee de inspectie bedoelt dat die jongeren niet in staat zijn een brief van school of van de overheid te begrijpen. Voor vijftienjarige jongens is dat percentage nog een stuk hoger.
Dat het ook anders kan, las ik in Slaap zacht Johnny Idaho van Auke Hulst (1975). In dit boek uit 2015 raakt de zestienjarige hoofdpersoon, die eigenlijk Johnny Hannigan heet, verzeild in de woestijn van Utah, niet ver van het plaatsje Moab, halverwege Denver en Las Vegas. Daar ontmoet hij Woestijnrat een getraumatiseerde Afghanistanveteraan die in een hut woont en onderhoud pleegt aan jaknikkers. Woestijnrat helpt Johnny van zijn krukken af, verwijdert het gips van zijn been, moedigt hem aan te trainen en weer te leren lopen, voorziet hem van tweedehands boeken en geeft hem een oude e-reader die hij op een garagesale op de kop heeft getikt. Vanaf dat moment is Johnny verslingerd aan Moby Dick van Herman Melville (1819 – 1891).
Die fascinatie deelt hij met Maarten Biesheuvel (1939) die in zijn verhaal Zweeds werk schrijft: Het laatste jaar doe ik niets anders dan Moby Dick lezen. Ik moet hem nu al minstens twintig keer gelezen hebben en telkens kom ik weer nieuwe dingen tegen. Het lijkt onderdehand of ik zelf vier jaar lang op de Pequod heb gevaren, ja zelfs meen ik dat Queequeg mijn persoonlijke vriend is.
Jacq Vogelaar (1944 – 2013) begrijpt de opwinding over het boek van Melville niet. Afgezien misschien van de bijbel is er geen dik boek dat zo kort kan worden samengevat als Moby-Dick, or the Whale (1851). Kapitein Achab, die in een gevecht met een witte walvis een been is kwijtgeraakt, achtervolgt de albino over alle wereldzeeën om, wanneer hij de witte reus eindelijk gevonden heeft, met zijn gehele bemanning (behalve de verteller Ismaël) ten onder te gaan. Hij noemt het boek een droge turf.
Als Johnny op pagina 271 moet vluchten, wordt hij in een flits bevangen door een vreemd gevoel van verlies dat hij niet kan thuisbrengen. Mijn eReader… Ik moet de aanvechting bedwingen rechtsomkeer te maken.
Johnny zal zijn e-reader niet meer terugvinden, al komt het woord nog voor op pagina 309: In mijn zakken zoek ik naar mijn eReader. Herinner me dan dat ik ‘m kwijt ben. Fuck. Vacuüm in mijn borstkas, overdruk in mijn hersenpan. En een paar regels verder: Het verlies van boeken is zoiets als lobotomie – een hap uit mezelf.
Het vervolg van zijn missie volbrengt Johnny met echo’s van zinnen uit Moby Dick in zijn hoofd.