Leporelloboek

Een roman fleuve mag je het niet noemen, er is tenslotte maar één Marcel Proust, en dat is Proust zelf. Een kroniek van de jaren zeventig en tachtig evenmin, daarvoor is de romancyclus te discontinu. Om diezelfde reden is het ook geen kroniek van een generatie. Wat de schrijver voor ogen stond bij het schrijven van De Tandeloze Tijd is een onderzoek naar enkele van zijn denkbeelden, waarvan het concept ‘leven in de breedte’ misschien wel het bekendste is.

Wie de schrijver anno 2016 ziet, trekt snel de conclusie dat leven in de breedte betrekking heeft op de lichaamsomvang van A.F.Th. van der Heijden (1951). Maar zo zit het niet. Plaats van handeling is het etablissement De Tempelier en achter een tafel met tot de rand toe gevulde glaasjes oude en jonge jenever zit Albert Egberts, de hoofdpersoon van De Tandeloze Tijd en zijn jeugdvriend en broeder in de filosofie, Thjum Schwantje. De laatste zegt: Zo zijn we jong, zo zijn we oud. De eerste antwoordt: Je neemt me niet serieus, maar je slaat de spijker toevallig precies op zijn kop.

We zijn ongeveer een derde gevorderd in de roman Vallende ouders als Albert belooft zijn kompaan het geheim te verklappen waarmee de verveling voor eens en voor altijd kan worden uitgebannen. Thjum gaat er eens extra voor zitten en Albert steekt van wal: Luister … Aangezien het leven zich nietsontziend in de lengte ontrolt, moet je proberen het zo breed mogelijk te maken … moet je proberen het in de breedte te laten uitdijen …

Het blijkt te gaan om een verhoogde staat van paraatheid waardoor men leven kan in verschillende parallelle werkelijkheden tegelijk. De klanken van een strijkkwintet van Mozart, de gewaarwording van de zon op je huid en de wind in je haren, erotische fantasieën over een meisje dat daar toevallig loopt en dit allemaal terwijl men zich op de fiets naar de volgende afspraak haast en men zich vaag bewust is van alle verloren herinneringen van zijn vroegste jeugd. De menselijke geest is een eindeloos uitvouwbaar leporelloboek.

Dat woord moest ik opzoeken. Het blijkt te gaan om een strook papier die alsmaar zigzag wordt gevouwen. Op elke ‘bladzijde’ staat een tekst of een afbeelding, er is een voorplat en een achterplat en in opgevouwen toestand is de het papier maar enkele millimeters dik. Maar als het, als een accordeon, helemaal is uitgevouwen, kunnen twee armen nog te kort zijn om het hele boekje te kunnen zien.

Wie erin slaagt zijn leven in de breedte uit te spreiden, maakt zich immuun voor de vernietigende werking van de tand des tijds, die kent slechts tandeloze tijd. Voor Van der Heijden is het een schrijfopdracht die hij in de gelijknamige romancyclus uit en te na heeft verkend. Maar ook in Het leven uit een dag houdt dit thema hem bezig en een flink deel van zijn grote requiemroman Tonio wordt besteed aan pogingen het leven zo te verbreden dat de tijd, al was het maar voor vijftien seconden, stil valt, zodat zijn enige zoon niet door een auto wordt geschept op die vroege ochtend van de eerste Pinksterdag, 23 mei 2010, en nog zou leven.

Ik kijk de klas rond en zie op de tafels laptops met opgeklapte schermen waarop beelden bewegen, smartphones die naarstig worden bepoteld. Er zijn maar weinig leerlingen die geen oortjes in hebben. Een restant van een boterham ligt naast een flesje waarin nog wat water of frisdrank is. En papier is er ook en een pen, beide onaangeroerd. Ze zijn in gesprek met wie naast hen zit. Zonder Van der Heijden gelezen te hebben, brengen ze zijn ideaal van leven in de breedte in praktijk.

En lukt het maar niet de verveling voor te blijven.

Dit bericht is geplaatst in bij de les met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *