Van zodra de opdracht was verstrekt, wist L. uit zes vwo dat ze wilde schrijven over de eerste kennismaking met seksualiteit en over poëzie. Een week later kwam ze haar eerste indrukken bespreken. Ze had heel veel websites, Facebooks en You Tubekanalen gevonden van en voor jongeren en poëzie en ze concludeerde dat gedichten lezen en schrijven voor jongeren een veelgebruikte manier is om zich rekenschap te geven van hun seksualiteit. Maar surfend over het web met de zoekterm ‘seksualiteit’ was ze natuurlijk ook op veel pornosites gestuit. De valsheid en liefdeloosheid ervan had haar getroffen. Ze waagde de veronderstelling dat goede erotische poëzie een tegenwicht zou kunnen bieden aan de stortvloed van pornografische beelden op het net. Ik hoorde het aan en schrok van een zo ambitieuze taak voor de poëzie die zich toch al twee eeuwen lang naar de randen van de publieke aandacht beweegt.
Het nieuwste boek van Philip Huff (1984) heet Het verdriet van de ander. Het is een verzameling essays over zijn favoriete boeken en hij schreef de bundel terwijl hij door Australië en Nieuw Zeeland reisde, nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen waar hij een aantal zware hartoperaties had ondergaan. Huff ontdekt dat in de boeken die er voor hem toe doen, de personages worstelen met het verhaal waarin ze figureren en pogingen doen zich met een ander verhaal perspectief te geven. George Orwell (1903 – 1950), Virginia Woolf (1882 – 1941), John Maxwell Coetzee (1940) passeren de revue, maar ook Nederlandse schrijvers als Gerbrand Bakker (1962) en Maartje Wortel (1982). Het boek probeert de lezer ervan te overtuigen dat het lezen van literatuur hem of haar mogelijkheden biedt zich te oefenen in empathie en zijn of haar medemens en zichzelf beter te begrijpen. Opnieuw verbaasde ik mij om zo’n onverwachte ontmoeting tussen stichtelijkheid en letterkunde.
Dinsdagavond was er een bijeenkomst rondom het boek georganiseerd in het Amsterdamse Spui 25. Marja Pruis interviewde de schrijver, Sophie Derkzen sprak met Maartje Wortel en de Leidse literatuurwetenschapper Max van Duijn probeerde een antwoord te geven op de vraag waarom mensen elkaar verhalen vertellen. Dat komt niet omdat we ons de luxe kunnen permitteren, want ook mensen die onder de armoedegrens leven vertellen elkaar verhalen. Het is ook niet om indruk te maken op het andere geslacht, want opa’s die hun kleinkinderen voorlezen behoort tot de vitaalste verhaaltraditie. Verhalen vertellen leek volgens de geleerde nog het meest op het vlooien van chimpansees en had te maken met het aanhalen en bevestigen van het gemeenschappelijk netwerk; bonding.
Maartje Wortel memoreerde het verhaal van de man die elke dag zijn huis verliet, naar elke dag dezelfde lantaarnpaal liep om zich daarvandaan elke dag weer met de taxi naar huis te laten brengen. Daarna keek ze de overvolle zaal van Spui 25 in en zei: Dit is jullie lantaarnpaal. Ik begon het te begrijpen.
Er zijn na de Tweede Wereldoorlog schrijvers geweest die het failliet van de Westerse beschaving tot de ziel van hun personages maakten, er waren er die de Hollandse nuchterheid tot humoristische hoogten brachten, de Maximalen deden een poging het grootse en meeslepende leven van de romantische kunstenaars te revitaliseren en de schrijvers van de jaren negentig verkenden de grenzen van het hedonisme. Vanaf de zijlijn riepen literatuurwetenschappers om meer straatrumoer en maatschappelijke betrokkenheid, maar de auteurs van nu wilden maar geen klassieke intellectueel worden.
L. citeert Christine D’Haen (1923 – 2009): van al het zoets dat de huid ervaart / niets dat de toets en teerheid evenaart / waarmee de lichamen elkaar beminnen , en schrijft: er ligt een taak klaar voor de poëzie; het erotiseren van seks op het internet.
In Australië en Amsterdam zien dertigers de valse schijn van Facebook en Instagram onder ogen en herontdekken de waarde van aandachtig lezen (dieplezen noemt Philip Huff het) om daarmee elkaar te begrijpen in onze menselijke, al te menselijke staat.