‘Werkdruk is een raar iets’, sprak onze schoolleider, ‘iedereen ervaart hem anders.’ Om het wat concreter te maken, startte hij een kleine enquête. Daar klonk al het muziekje van Kahoot, het digitale quizprogrammaatje, door de aula en op het scherm verschenen de namen van de eerste deelnemers. Enkele minuten later bleek dat we het eigenlijk opvallend eens waren. Het waren niet de lestaken die ons de das omdeden, al is correctiewerk niemands hobby. De contacten met leerlingen en, vooruit, met hun ouders resulteerden doorgaans in meer begrip over en weer en kwamen de samenwerking ten goede. Nee, het was ‘de rest eromheen’, die ons regelmatig teveel werd. Studiedagen, lange vergaderingen, oplossingen bedenken waar het probleem ontbreekt, ongevraagd verlengstuk worden van beleid dat buiten ons gezichtsveld was bedacht.
Het gerucht van een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs waarde al een tijdje door de gangen. Tussen twee lessen door en boven de dampende koffie en thee vroegen we elkaar tekst en uitleg over maatregelen die onder het kopje Werkdruk/ontwikkeltijd in de CAO waren opgenomen, maar omdat geen van ons zich er nog in had verdiept, leverde dat alleen maar nieuwe geruchten op, al hadden enkelen van ons deelgenomen aan een Webinar.
Het bleek te gaan om de volgende zes regels op pagina 42 van de nieuwe arbeidsovereenkomst: Indien de maximale lestaak op een instelling op jaarbasis 750 klokuren of hoger is, wordt deze met ingang van 1 augustus 2019 met 30 klokuren verminderd. Deze klokuren worden verhoogd met de opslagfactor zodat daarmee in totaal 50 uur vrijkomt. De vrijkomende uren komen beschikbaar als ontwikkeltijd en tijd voor verdere verbreding en verdieping van de wijze waarop de invulling wordt gegeven aan de lestaak.
Onze rector wees erop dat de nieuwe CAO niet voorzag in financiële middelen om het verlies aan lestijd te compenseren. De arbeidsovereenkomst, waarmee ook het schoolbestuur niet mee had ingestemd, was echter bindend, zodat er niets anders opzat dan met elkaar een mouw te passen aan de naamsverandering van onze werktijd. Het gemor in de aula wees er ondertussen op dat het tot menigeen begon door te dringen dat we vanaf het volgend schooljaar minder tijd mogen besteden aan wat we het liefste doen, lesgeven, om die tijd vervolgens te besteden aan ontwikkelen, verbreden en verdiepen, woorden die een labyrintisch tafereel opriepen dat aan de geest van Maurits Cornelis Escher (1898 – 1972) ontsproten kon zijn en waarin we liever niet verdwaalden.
De bijeenkomst was vijftien minuten bezig en het was duidelijk dat we iets moesten doen waar het schoolbestuur tegen is, waar onze rector grote bedenkingen bij heeft, en waar niemand van ons zin in heeft.
We kunnen toch niet zomaar onze leerlingen een week geen les geven?, riep onze collega Frans vertwijfeld uit.
Mij schoot het tegeltje van de vorige staatssecretaris van onderwijs te binnen: Als je dingen moet doen waarvan je denkt dat ze geen zin hebben, stop ermee! Doe alleen dingen waarvan je zeker weet: dit helpt mijn leerlingen vooruit. Doe de rest niet! Ik kan niet zo goed tegen de klaagcultuur in het onderwijs, tegen het: ik zie het nut er niet van in, maar… Stop er gewoon mee! Kom in actie! Zeg: ik wil mijn tijd besteden aan de kinderen. Zeg dat op school tegen je collega’s, tegen je baas.
Was getekend: Sander Dekker.
Zei Escher niet: ik speel een vermoeiend spel?