Ik druk op het lichtknopje in mijn werkkamer en het licht gaat aan. Daarna schakel ik mijn pc in en het licht gaat uit. De computer begint zacht te zoemen. Het scherm licht op, ik zoek een krukje dat hoog genoeg is om naar de plafonnière te klimmen, de kap te verwijderen en de lamp los te draaien. De thuiswerkende docent, denk ik, is niet alleen thuiswerkende docent. Hij is nu even de thuiswerkende conciërge. En als ik terug ben van de speciaalzaak in elektronische artikelen en mijn klassen uitnodig voor de aankomende les op afstand, ben ik het thuiswerkende hulpje van de roostermaker. Toen een dag eerder het wachtwoordprogramma van mijn pc kuren kreeg en mij de toegang tot mijn bestanden ontzegde, was ik een dag lang thuiswerkend systeembeheerder. Ik liep door verlaten straten met mijn pc in mijn tas naar de werkplaats van het plaatselijke pc-dépot en dacht aan de woorden van de premier van het land. Democratisch, volwassen, trots.
Lana en Martin verschijnen op mijn scherm. Eindexamenkandidaten uit vijf havo die nog niet bekomen zijn van de schok dat het centraal schriftelijk eindexamen dit jaar niet doorgaat. Anderen doen het voorkomen dat ik mijn diploma gratis bij een pakje boter krijg, zegt Lana, terwijl ik net als iedereen vijf jaar op school heb gezeten. Ik geef haar groot gelijk. Martin neemt het wat luchtiger op. Ja, je gaat niet naar school, maar voor de rest is alles eigenlijk precies hetzelfde. Hij leefde al langer voornamelijk in een digitale wereld. Lana is het niet met hem eens, dus ik vraag welke feestjes zij de afgelopen week al heeft gemist. Daar brandt ze los: Dat feest in Zaandam waarop ze zich verheugd had, de aanstaande Koningsdag is van haar gestolen en ze zou maandag afrijden en haar rijbewijs halen. Gaat ook niet door. Voor haar gelden de woorden uit On the beach die Neil Young (1945) in 1974 op muziek zette: I need a crowd of people / But I can’t face them day-to-day.
De afdelingsleider heeft een digitale hang-out afgekondigd. Hij wil ons zien en nodigt ons uit om vanmiddag om twee uur de neus aan het venster van onze laptop te drukken. Een voor een verschijnen de hoofden van de collega’s die ik al anderhalve week niet gezien heb. Hoe het met me gaat, wil mijn leidinggevende weten. Ik heb grote moeite om mijzelf serieus te nemen, antwoord ik. De collega aardrijkskunde roept: maar volgens mij had je dat al. Ik licht mijn antwoord toe met het argument dat het mij zwaar valt om houtje-touwtjelessen te geven die er alleen toe leiden dat mijn leerlingen nog meer aan het scherm geplakt zitten. De collega aardrijkskunde valt me bij. Van de collega economie komt de oproep aan ons allen om op te houden met het geven van huiswerkopdrachten. Daar worden die kinderen stapelgek van.
Een dag later verschijnt er een stukje van hoogleraar fonologie Marc van Oostendorp op www.neerlandistiek.nl . Ook in het academisch onderwijs is het niet pluis: Ik ken verhalen over stellen van jonge universitair docenten, met kleine kinderen in een flatje, die geacht worden van daaruit nu allebei online colleges voor te bereiden voor groepen van 120 studenten. Van Oostendorp spreekt van business worse than usual.
’s Middags neem ik mijn eerste mondeling schoolexamen op afstand af. Kirsten heeft het over Sonny Boy. Ze prijst de schrijfster Annejet van der Zijl (1962) die erin is geslaagd een stem te geven aan gewone mensen als Waldemar Nods en Rika van der Lans in de ongewone tijd van de Tweede Wereldoorlog en de jaren ervoor.
Het nieuwste album van Neil Young heet Colorado. In het vierde nummer zingt de oude bard, won’t somebody help me lose my mind. Ik schenk mij zelf een glas wijn in en mompel: wie doen dat niet, Neil. Wie niet.