Iemand tot lezen bewegen is al schier ondoenlijk, hoeveel moeite kost het dan om iemand aan het schrijven te krijgen. Wij van Nederlands willen het allebei en hebben alles uit de kast gehaald om die ambitie dichterbij te halen. Eerst zijn we met zijn allen naar het Filmhuis gegaan om de film Isabelle van Ben Sombogaart uit 2011 naar het gelijknamige boek van Tessa de Loo (1946) te zien, vervolgens hebben we alle leerlingen voorzien van een leenexemplaar van het boek en daarna zijn we het boekje tijdens de les gaan lezen.
Onze aanpak spoort met de bevindingen en aanbevelingen van Jeroen Dera (1986), dichter, neerlandicus en docent aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Tijdens een op 16 november jl. gehouden symposium Literatuur voor de klas, maakte hij bekend dat leerlingen uit eigen beweging gemiddeld één uur per week lezen, tijdens de vakanties zeven uur. Het bracht hem tot de conclusie dat klassikaal lezen belangrijk is voor de leerlingen om leeskilometers te maken. Begin volgend jaar zal hij zijn onderzoek publiceren in een onderzoeksrapport bij Stichting Lezen.
In hoofdstuk vier van de kleine roman van Tessa de Loo kijkt de aartslelijke kunstenares Jeanne Bitor tevreden terug op haar ontvoering van de beeldschone actrice Isabelle Amable. Enig vooronderzoek naar de dagelijkse routine van Isabelle; haar wandeling naar de lagune tussen de bergen in de Auvergne om er te zwemmen en te zonnen en twee even gehoorzame als meedogenloze pitbulls volstonden. Jeannes eigen onverschrokken koelbloedigheid deed de rest.
Ik maak een rondje door de klas om te inventariseren welke onderwerpen om over te schrijven naar aanleiding van Isabelle, inmiddels zijn ontdekt. Ik heb gewezen op de rode schoentjes van de actrice en dat hun rol in het verhaal wel lijkt op die van het glazen muiltje in Assepoester. Trouwens gaat dat sprookje ook niet over de tegenstelling tussen een lelijke onbetekenende vrouw en de prinses van het bal? En welke rol spelen schoenen in The Wizard of Oz? Ik vond op You Tube korte suggestieve reportages over het beest van Gévaudan, dat tussen 1764 en 1767 huishield in de Auvergne en tussen de 60 en de 123 slachtoffers maakte. De precieze identiteit van het dier is nooit opgehelderd. En wie is die Markies de Sade naar wie Isabelle verwijst als ze over haar tweede echtgenoot komt te spreken?
Tot ik bij een meisje met een flegmatieke blik en lange blonde haren kom, van wie ik weet dat ze van paarden houdt. Ik durf het bijna niet te zeggen, begin ik, maar wat als Isabelle de beschikking had gehad over een goed paard? Zou ze dan aan haar belaagster hebben kunnen ontkomen? Ze kijkt me ongelovig aan, maar is even later over haar papier gebogen om in enkele aantekeningen de mogelijkheden van een dergelijke onderzoeksvraag in beeld te brengen.
Ook als ik voorlees, lees ik sneller dan de meeste van mijn leerlingen. Steeds als het einde nadert van een rectopagina versnel ik een beetje, om na het omslaan vanuit mijn ooghoeken te zien hoe men zich haastig oriënteert op de nieuwe bladzijde. Tien regels verder is iedereen weer bij. Had ik die suggestie wel moeten doen, met dat paard, bedenk ik, in het hele boek komt zo’n beest niet voor.
Tot ik er op bladzijde 102 achter kom dat mijn vraag minder absurd is dan gedacht. Jeanne Bitors onderneming dreigt te stranden, ze vlucht haar huis uit en is ineens bang. Ze zullen me komen halen, dacht ze ineens. Ze schoot overeind en spitste haar oren. En ja… in de verte klonk het geluid van motoren… het getrappel van paardenhoeven op de weg… ze voelde de heimelijkheid van een geruisloze omsingeling. En het houdt niet op. Twee bladzijden later staat: Nog steeds hoorde ze het hoefgetrappel. Het rommelde als een naderend onweer onder haar schedeldak.
Het paard hoefde niet sneller te zijn dan de moordzuchtige honden. Jeanne is als de dood voor de edele viervoeter, ze was nooit aan haar snode onderneming begonnen.