Dat een geslaagde les staat of valt bij een goede start; op tijd aanwezig in een verzorgd lokaal, hoeft niemand mij meer te leren. Maar soms loopt het anders. Van de leerlingen die het schoolexamen kunstgeschiedenis maakten waarbij ik surveilleerde, hadden sommigen alle tijd nodig. Ik moest hen manen de laatste zin af te maken toen de bel het einde van het uur aangaf, terwijl ik wist dat een verdieping lager mijn vier havogroep zich voor het lokaal verdrong. Niemand weet hoelang een zin kan zijn. Voordat ik het werk had ingenomen, in de enveloppe had geborgen en bij de administratie had gebracht, waren we vijf minuten verder.
Vier havo was al in het lokaal toen ik binnenkwam en barstte in nerveus gegiechel uit. Eén van de leerlingen was op het bord aan het tekenen. Hij onderbrak zijn bezigheden, legde de bordstift neer en spoedde zich naar zijn plaats, terwijl de rest van de klas in gespannen afwachting was van mijn reactie op het kunstwerk.
Ik nam de tekening enige tijd in ogenschouw en richtte me, zodra het gerucht was verstomd, tot de maker met de woorden: ‘Zeg het maar’.
‘Nou’, begon de uitleg, ‘het is een naakt mannetje met een galg om zijn nek.’.
Daar was niets aan gelogen. De tekening was in aller-primitiefste stijl uitgevoerd. De afgebeelde figuur stond wijdbeens en de knieën waren allebei in een hoek van negentig graden gebogen, zodat het onderstel op een tafeltje leek waar de torso op stond. Dat het om een man ging was te zien aan wat zich tussenbeens bevond. Zwaar geschapen zou een eufemisme zijn. Het geslacht reikte tot de onderkant van het bord en onder het tafelblad hingen twee harige ballen. Inderdaad was om de nek van de man een strop zichtbaar, waarvan het uiteinde naar de rechterbovenhoek van het bord kringelde.
Hadden we hier te maken met een wurgseksfantasie? Die mogelijkheid verwierp ik. ’s Mans handen bleven keurig boven tafel, houding noch mimiek verrieden geilheid of vervoering, zijn geslacht hing er vredig bij.
Was het dan een zelfmoordfantasie? Vreemd zou dat niet zijn. Jeroen Brouwers (1940) schrijft in zijn onvolprezen De laatste deur, zelfmoord in de Nederlandstalige letteren dat er sinds de jaren vijftig honderden al dan niet voor kinderen bestemde stripverhalen bestaan waarin zelfmoorden zijn afgebeeld. Een kwalijke zaak volgens de Duits-Amerikaanse psychiater Fredric Wertham (1895 – 1981) omdat het lezen hiervan, en van strips in het algemeen, de jeugd op verkeerde gedachten zou brengen en niet zelden zou aanzetten tot zelfmoord – meer bepaald zelfmoord door ophanging. Hard bewijs voor deze stelling ontbreekt, al komt het wel voor dat de inkleding en stoffering van zelfmoord door jeugdigen soms elementen bevat die aan de populaire jeugdcultuur (popmuziek, film, games) zijn ontleend. Maar hoe zou dat anders kunnen?
Op Halloween werd op school een bijeenkomst georganiseerd onder de titel Suicidepreventie. Daarna werden mentoren en docenten opgeroepen alert te zijn op een breed scala van mogelijke signalen die kunnen duiden op ervaringen van leerlingen die ondraaglijk lijden aan het leven. Dat lijkt mij goed, maar er wordt iets belangrijks over het hoofd gezien.
Jeroen Brouwers wijst in zijn boek op het hoge aantal zelfmoorden op scholen in Japan en Zuid Korea. Uit nagelaten brieven van leerlingen en leraren blijkt dat schrik en schaamte voor slechte schoolresultaten daaraan ten grondslag liggen. Op de eerste schooldag van 1988 sprong de veertienjarige Kiri uit Noord Japan van de vierde verdieping van een warenhuis. Ze liet een briefje achter: ‘Ik kan het niet meer aan.’
Jeroen Brouwers relativeert het gevaar van de tekening op het bord: Geen sprake dus van ‘imitatie’ door jeugdigen van zelfmoord van bewonderde strip-, pop-, film-, sport- of nog andere idolen. De jeugd heeft, overal ter wereld, wel andere dingen aan haar hoofd: conflicten met ouders en andere relatieproblemen, schoolellende, schuldgevoelens, werkloosheid, sociaal isolement, depressie, het besef van hopeloosheid – iedereen leeft in zijn eigen hel.
Met mijn les is het daarna niet meer goed gekomen.