Intussen is het zomer geworden. De grote oorlog smoort in uitputting, politieke intriges en een geheimzinnige ziekte die onder de naam ‘Spaanse griep’ overal opduikt en die met elke lading Amerikaanse militairen over het slagveld wordt verspreid, al is er niemand die dat weet of zelfs maar durft te vermoeden. Josep Pla (1897 – 1981), tweeëntwintig jaar, is na de sluiting van de Universiteit van Barcelona dit voorjaar, teruggegaan naar zijn geboortedorp Palafrugell, Klein Emporda, Catalunya, Spanje. Er is niet veel te beleven. Op 26 juli noteert hij: ‘Er zijn dagen – de ene dag meer dan de andere – dat ik de eenzaamheid niet kan verdragen. Het is mij onmogelijk.’.
Ik had er een surveillancedienst van twee uur opzitten bij het centraal examen Nederlands voor de kandidaten van het VWO, en liep terug met de collega geschiedenis. Voor de school viel ik languit op de stoep. Ik voelde hoe mijn hoofd de tegels raakte. Mijn collega schoot me geschrokken te hulp, bracht me naar het kantoortje van de conciërges, waar ik het kwartier dat volgde met het ene na het andere tissue het bloed probeerde te stelpen, terwijl ik mijn neus voelde zwellen. Gaat het een beetje?, vroeg ze. Wat zal ik er van zeggen, antwoordde ik: hoe zei Sam Oomen dat gisteren?, want zij is ook een liefhebber van de koers.
Josep Pla laat het er niet bij zitten en constateert dat de eenzaamheid draaglijk zou zijn als men een werkelijk door en door dor hart zou hebben. Die verstening van het hart is volgens Pla het resultaat van levenservaring en hij heeft zelfkennis genoeg om te erkennen dat voor hem, met zijn tweeëntwintig jaren, die staat van gevoelloosheid en onverschilligheid voorlopig onbereikbaar is.
Dat hart van mij is er, wat dat betreft, beter aan toe. Er moest al eens ingegrepen worden omdat er aderen en kleppen waren verkalkt en er is een dagelijkse dosis medicijnen nodig om vitale stromen op gang te houden. Zo bezien hoef ik eenzaamheid op mijn oude dag niet te vrezen.
Het reïntegratietraject dat een paar maanden na mijn operatie begon, is erop gericht mij voor te bereiden op mijn pensioen. De laatste les is achter de rug, een volgend schooljaar gaat mij niet meer aan, ik kan mijn volle aandacht schenken aan de oogst van rijpe bloemschermen van de vlier om siroop te maken. En aan het nakijken van de examens van de kandidaten van mijn twee havoklassen natuurlijk. In de twintig jaren dat ik docent ben, is de staat van het moedertaalonderwijs veranderd van zorgelijk naar hopeloos. Het zou flauw zijn om in dat verband niet de hand in eigen boezem te steken. Het minste dat ik daarover kan zeggen is dat ik dat tij niet heb kunnen keren, het is beter dat ik ga.
De volgende ochtend had de zwelling van mijn neus zich uitgebreid. Ik zag in de spiegel twee samengeknepen ogen in donkerpaarse kringen. Ik besloot een zonnebril op te doen en het openbare leven tot een minimum te beperken.
Sam Oomen was hard onderuitgegaan toen hij tijdens de race, een lege drinkbus aan een toeschouwer gaf. Ja, pijn natuurlijk, maar ik kan morgen weer opstappen, verklaarde hij aan het eind van de rit.