Op de laatste schooldag van het kalenderjaar schuiven de leerlingen van havo 4c, collega geschiedenis Kennedie en ik aan voor de Galabrunch. Vorige week praatte hij mij bij over deze traditie op mijn nieuwe school: we hebben een lokaal tot onze beschikking, er is het een en ander aan kerstversiering, in bestek en vaatwerk is voorzien er staat zelfs een boodschappenlijstje op de mail. Maar het is natuurlijk ook leuk als we zelf nog iets meenemen en we spreken dinsdag het zesde uur af om dat met elkaar te organiseren.
Op de eerste dag van de nieuwe schoolweek spreekt Kennedie me aan over iets anders. Middagpauze, het is spitsuur bij het koffieapparaat en ook de magnetron en het tosti-ijzer staan roodgloeiend. Of ik geen zin heb om als begeleider mee te gaan met de schoolreis naar Berlijn. Het gaat om de leerlingen van de voorexamenklassen, het is een week in maart, maandag met de bus heen, vrijdag in de loop van de ochtend weer terug. De leerlingen worden ondergebracht bij gastgezinnen. Overdag lopen en fietsen we door de oude Pruisische hoofdstad en bezoeken we enige musea. De docenten verblijven in een hotel nabij Alexanderplatz. Niet ver daarvandaan is een geweldig café, dat alleen is de reis al waard, vult Kennedie aan.
Berlijn daar was ik nooit geweest / Je gaat niet zomaar even naar Berlijn / En waarom zou ik daar ineens moeten zijn / Ik was nog nooit in Berlijn, zingt Boudewijn de Groot op het album Het eiland in de verte uit 2004. Ik heb het instemmend aangehoord, al was ik wel ooit in Berlijn. Dat moet in de jaren negentig zijn geweest. De muur was al gevallen. We lazen de notities die Cees Nooteboom vanuit de herenigde stad publiceerde, maar we begonnen onze tassen te pakken toen we hoorden dat er in het voorjaar van 1997 een grote overzichtstentoonstelling zou zijn van Edward en Nancy Reddin Kienholz in de Martin Gropiusbau.
Ik heb het even nagebladerd in een oud notitieboekje. Begin maart, op een terras in Kreuzberg bier gedronken in de zon en me later die dag laten ontroeren door de collages, assemblages, installaties en environments van Kienholz en zijn vrouw, die in de jaren zeventig in Berlijn werkten. Meer nog dan de solidariteit met de onderklassen van de mensheid, loonslaven, zwervers, verlaten kinderen, trof me de aandacht en de liefde voor de afgedankte dingen die de voddenraper Kienholz had verzameld op de vlooienmarkten en afvalplaatsen en die hij onopgesmukt een plaats gaf in zijn driedimensionale aanklachten tegen het kapitalisme. Het weerzien met The Beanery, het café-object van Kienholz waarmee ik, door vele bezoeken aan het Amsterdamse Stedelijk Museum ben opgegroeid, bezorgde me een schok van herkenning. Te lang was het toen al weg geweest uit Amsterdam.
En hoe is het weer in maart in Berlijn, informeer ik. De collega geschiedenis wijst op zijn laarzen en zegt dat hij blij was dat hij die aan had die keer toen hij in een laag van twintig centimeter vers gevallen sneeuw stond. De winter in het oosten duurt lang en in maart zijn temperaturen rond het vriespunt geen uitzondering.
Berlijn kende ik van mijn vader / Die vaak vertelde van zijn tijd in Berlijn / De stad van lang geleden / Vreemd dat ik zoveel vaders ken / Die allemaal eens in Berlijn / Het een en ander deden, vervolgt Boudewijn de Groot. Diezelfde avond wordt de frontlijn van de strijd om het Kalifaat vlak voor de Gedächtniskirche getrokken dwars over de kerstmarkt in Berlijn. Een zwarte Scaniacombinatie rijdt in op de menigte en maakt twaalf doden en tientallen gewonden. Twee dagen later eist Islamitische Staat de aanslag op.
Voordat de volgende ochtend de eerste les begonnen is, steekt collega geschiedenis zijn hoofd om de hoek van de deur: En, ga je mee?