Roti

Maartje Wortel (1982) en Niña Weijers (1987) liepen elke dag wel een of meer rondjes door het Oosterpark, dat weten we uit ‘Dennie is een star’ en ‘Kamers antikamers’. Soms alleen: ‘Ik zag het huis toen ik, na mijn vaste ronde met de klok mee, inhield voor een overstekende rat zo groot als een klein hondje’. Vaak samen: ‘Zie het als dit park, liefje. Het park is het park. Daarbinnen gebeurt er genoeg, daarbinnen leven we een heel leven’.

Maar aan de periode van vijf jaar dat Niña Weijers als writer in residence het Witsenhuis mocht bewonen, kwam een einde. Ze verhuisde naar Almere en verwachtte kort daarop een kind van een beroemde schrijver die Maartje de koning noemt. Niet lang geleden zei Niña ineens dat het park de vorm van een baarmoeder had. Toen had ik kunnen weten wat er stond te gebeuren. Maar als je niet wil weten wat er staat te gebeuren weet je het simpelweg niet. Er is niet alleen een einde gekomen aan de gezamenlijke wandelingen.

Voortaan loopt Maartje alleen door het park. Ze spot op de tennisbaan een aanstaande Djokovic of Nadal, groet de Titaantjes van Hans Bayens, schreeuwt misschien terug naar het monument voor Theo van Gogh, strijkt neer op het tweede bankje links vanaf de ingang van het park bij de Sleutelkluis en schrijft daarover in een klein boekje dat onder de titel De Groef vorig jaar verscheen in de reeks wandelverhalen Terloops van uitgeverij Van Oorschot.

Of die keer dat er een oudere vrouw op een van de bankjes bij het Slavernijmonument van Erwin de Vries zat te roken. Zaterdag achttien september 2021, ik was de dag ervoor geopereerd, ’s middags verscheen een arts aan mijn bed die zich voorstelde als Koert en die de drains in mijn borst wegnam. De zon scheen, mooi nazomerweer. Als ik op het teken van Koert krachtig uitademde, zou ik er niets van voelen. Daarna volgde een prik voor plaatselijke verdoving en hechtte hij de wonden.

Later die middag kwam mijn vriendin op bezoek en kreeg ik een portie roti. Ik sloeg het laken terug om bij het tafeltje te gaan eten en bemerkte dat mijn shirt en het beddengoed waren doorweekt met slijmerig bloed. Om de paniek die daarna ontstond te ontlopen, besloot ze zolang in het park een sigaret te roken.

Terwijl verplegers mij verschoonden, was Koert opnieuw aan mijn bed verschenen. Bij het hechten van de wonden moest hij per ongeluk een ander vat hebben aangeprikt. Hij haalde opnieuw naald en draad tevoorschijn.

In het park was Amsterdam Oost op de grasperken neergestreken. Men had wat te eten en te drinken meegenomen. De jonge vrouw die daar liep, haar blik op het asfalt gericht, werktuiglijk haar ronde vervolgend, zou Maartje Wortel kunnen zijn. De vrouw op de bank zag het en zweeg.

Op een van de laatste bladzijden van De Groef staat dat de schrijfster is verhuisd naar een huis bij het Flevopark.

Maar voordat het Oosterpark uit de Nederlandse letteren verdwijnt, is daar Buitenleven de nieuwe roman van Nina Polak (1986). Al in de proloog is de ingang van het Oosterpark tegenover het ziekenhuis de plaats van handeling. Ze luisterde, de vogels, de trams, de scheldende jongetjes, de stad! Maar met al dat vergeten schoons sijpelde de spijt binnen. Hier was het, bij de tramhalte Beukenweg, het missen.

Dit bericht is geplaatst in eten & drinken, lijf en leden met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *