Gewoon tuinieren

Op de eerste dag van juni vult De Volkskrant bijna een pagina met een bespreking van het weer de eerste vijf maanden van het jaar. Een nieuwe roman krijgt minder aandacht. Aan het woord is Peter Siegmund, klimaatexpert van het KNMI, die zegt: ‘De eerste maanden van het jaar waren nat en de temperaturen gunstig, waardoor we nu een fantastisch bloeiseizoen hebben.’. Hij heeft gelijk. Prompt verschijnt voor mijn geestesoog het rode affiche met in het midden de portretten van Karl Marx, Friedrich Engels en Lenin, de blik naar links, daarboven de tekst ‘Alle reden vom Wetter’, in vette schreefloze letters, wit uitgespaard, en daaronder, in dezelfde letter, maar groter: ‘Wir nicht’. Een coproductie uit 1966 van de Duitse spoorwegen en de Socialistischer Deutscher Studentenbund. ‘Grenzen aan de groei’, het rapport van de club van Rome zou een jaar of zes later verschijnen.

Eind februari kon ik de laatste sneeuwklokjes en de eerste narcissen in een beeld vangen. Als het weer het toeliet dan toch, want de zon liet zich maar spaarzaam zien, het regende bijna elke dag en het was koud. Eind april waren de narcissen nog niet uitgebloeid en kleurden ze de borders samen met talrijke tulpen, het blauw van de camassia en de wilde hyacint, onder de witte bloesem van de perelaar en het roze van de appelboom. Toen ik tussen de buien door met de snoeischaar een rondje maakte om alle dorre bloemen af te knippen zag ik hoe de  gladiooltjes in bloei kwamen, net als de allium en de prikneuzen (Lychnis coronaria) die zich uitbundig  hadden uitgezaaid. Alles tegelijk, en zo lang en zo nat als maar kon.

Ecologie zonder klassenstrijd, is gewoon tuinieren, aldus Chico Mendes, rubbertapper, vakbondsman, beschermer van de Amazone van het eerste uur. 22 december 1988 is hij doodgeschoten. Paul McCartney (1942) zong: How many people have died / one too many right now for me, met hem in gedachten.

Komt het door de gure noordoosten wind dat de groei van de cosmea en de kleine zonnebloemen lijkt te stokken? Toen ik ze begin maart had gezaaid duurde het geen twee weken of het zaad was gekiemd en het eerste groen wurmde zich boven aarde. De afgelopen weken was er geen vooruitgang te melden. De potjes waren voldoende doorworteld, ik vertrouwde de plantjes met een gerust hart aan de perken in de voortuin toe. Wel eerst even de natte, slijmerige bladresten van de voorjaarsbollen wegnemen, als dat kan, of opzij schuiven als ze nog niet voldoende zijn afgestorven. En heermoes wegtrekken, dat als ik mijn bril niet op heb, bedrieglijk veel lijkt op cosmea voor de bloei.

Het werd dertien mei en het hield op met regenen. Daslook strooide lichtgevend witte bloemen onder de bomen die in een paar weken vol in blad waren gekomen en dat het zonlicht zeefde tot schitterende vonken, die spiegelden in het water van de vaart. Op de tak voor het nestholletje zit, nerveus wippend, de ijsvogel, om op te vliegen als ik er niet verdacht op ben. Blauw licht op waar hij was. Erboven broedt geduldig het ooievaarspaar. Daarachter slaat het Technofestival Komm schon Alter de tenten op en maakt met een eerste soundcheck een einde aan het voorjaarsconcert van vogels.

Klimaatstudie zonder klassenstrijd, is gewoon een weerpraatje.

Geplaatst in tussen tuin en wereld | Getagged , | Een reactie plaatsen

Zakdoek

Het was volop voorjaar op de dag dat dokter Scheepmaker moest meedelen dat de tumor in de slokdarm van Rover van Slooten was vergroeid met het longvlies, en daardoor niet meer operabel. Hij kon niets meer voor zijn patiënt doen en zou hem overdragen aan de afdeling palliatieve zorg. ‘Heeft u misschien nog vragen?’ Twee bladzijden later passeren Van Slooten en zijn partner Eefje de gietijzeren toegangshekken van het Linnaeuspark. ‘Teergroen. Narcissen, krokussen, de eerste tulpen. Medewandelaars liepen te genieten van het voorjaarszoeltje.’, schrijft Henry Sepers (1955) in De stiefvader.

We liepen langs een monument voor een vermoorde filmmaker. Zes parallelle lijnen ontsnapten uit de twee dimensies van een pentekening en zochten de ruimte op. Ik wilde uitrusten. We gingen recht tegenover het beeld op een bankje zitten. Misschien kun je beter onverwacht doodgaan, dacht ik. Je hoeft geen afscheid te nemen, de doodsangst grijpt je maar even bij de keel, houdt je niet maandenlang in de wurggreep.

Die regels zijn genoeg om de lezer in herinnering te roepen dat het Amsterdamse Oosterpark model stond voor het fictieve Linnaeuspark. Theo van Gogh werd in 2004 vermoord, of er een bankje tegenover het sculptuur van Jeroen Henneman staat, weet ik zo gauw niet, de beschrijving is zo adequaat als maar kan in zestien woorden.

Dat het OLVG locatie Oost en het park dat er voor de deur ligt een regelmatig voorkomende locatie is in hedendaagse romans, was me al eerder opgevallen. De hoofdpersonages van Noodweer van Marijke Schermer ontmoeten er elkaar. Maartje Wortel en Niña Weijers wandelden er gedurende enige tijd dagelijks een rondje, Wortel deed er verslag van in De Groef, en voor de protagonist van Buitenleven van Nina Polak begint bij tramhalte Beukenweg een nieuwe fase in haar leven.

Waarom ging Rover van Slooten niet naar het Anthony van Leeuwenhoekziekenhuis? Die instelling is gespecialiseerd in kanker, en bevindt zich eveneens in de hoofdstad, zijn woonplaats. Voor het verhaal van De stiefvader is het van belang dat het ziekenhuis in de stad is. Als Van Slooten met zijn doodvonnis op zak het ziekenhuis verlaat, ziet hij bij de tramhalte een meer dan levensgrote afbeelding van een schaars geklede jonge vrouw ten voeten uit. Ik schaamde me dat ik daar was en dat ik haar zag. Maar ook het AVL is met de tram of met de metro te bereiken, en de affiches die in Oost in de abri’s hangen, hangen er ook wel in West.

Het park dan? Het Anthony van Leeuwenhoek ligt niet ver van de Sloterplas dat met zijn groene oevers toch ook een volwaardig stadspark is met bovendien een zekere literaire reputatie. Voorbeelden te over op de pagina’s van de diverse afleveringen van Tussen Andreasplein en Zwarte pad of men leze De om – een wandeling – van Willem Jan Otten (1951).

Een eindeloze stroom fietsers suisde voorbij: mannen en vrouwen die van hun werk kwamen, pubers op weg naar huis of de sportclub, studenten die bier gingen drinken in Bar Raskolnikov, de hippe kroeg op de hoek van de Parkstraat en de Heesterweg.

Dan is het toch de compacte stad; een park in Engelse stijl op de resten van de oude Oosterbegraafplaats, de straat, het ziekenhuis waar half Amsterdam ter wereld kwam, de fietsers, de tram en de kroeg op een zakdoek. Een ruimte die zich als vanzelf vult met personages, literatuur op een presenteerblaadje.

Geplaatst in lijf en leden | Getagged , | Een reactie plaatsen

Een groot doel

Op vier mei zongen we met het Linnaeuskoor het programma ‘Laat de stenen nog niet opstaan’ in de Amsterdamse Zuiderkerk. De meidagen en de oorlog hebben wat met elkaar. In Rotterdam stond men stil bij het bombardement van 83 jaar geleden. In De Volkskrant van afgelopen woensdag stond de kop ‘Lenteoffensief blijft nog uit, strategie of noodzaak?’. Terwijl Russische troepen zich hebben verschanst in een  doolhof van loopgraven, wacht het Oekraïense opperbevel op toegezegd oorlogstuig. Het zou genoeg moeten zijn voor een wapenstilstand, hoe tijdelijk ook, maar daartoe ontbreekt het aan diplomatieke moed. Of moet ik zeggen dat de belangen van het internationaal militair complex om de vernieuwing van het wereldwijde wapenarsenaal te voltooien, vooralsnog de overhand hebben?

In de meidagen van 1940 dwaalt de dan tienjarige Armando door de straten van Amersfoort. De school is dicht. Het is oorlog. De vijand is gekomen. Ze roken anders, ze liepen anders, ze droegen andere kleren, ze spraken een andere taal. Dat zegt genoeg, schrijft hij in De straat en het struikgewas uit 1988. Het was de vijand. Ik begrijp er niets van. Hij hoorde een man, een oom of wat, met zijn vader praten: ‘Voor een groot doel moet alles opzijgaan.’, en hij schrijft: ‘Dat nam de vader hem kwalijk, dat ie dat gezegd had. Familie of niet, dat nam de vader hem kwalijk. De vader wilde niets meer met de man te maken hebben. Voor een groot doel? Nee.

Het heeft van Armando geen pacifist gemaakt. Het geweld bestond, wat je er ook van vond. Armando besloot er zo min mogelijk van te vinden, maar dat lukte niet. Stukje bij beetje kwam hij tot de conclusie dat er met geweld nog wel valt te leven, zolang het geen pleger vindt. Iemand die de taak op zich neemt het geweld te voltrekken. Met de drang om pleger te worden, heeft hij de rest van zijn leven geworsteld. Ze deden kwaad omdat ze in de gelegenheid gesteld werden om kwaad te doen: men had ze macht gegeven. Men heeft graag macht, men doet graag kwaad, dus dat kwam mooi uit. En de rest handelde en deed uit onnadenkendheid. Onnadenkend zijn ze, de mensen. Dat zou je zo langzamerhand kunnen weten. ‘En wat dacht je van jezelf, ben jij nooit onnadenkend?

Op de bladzijden van De straat en het struikgewas geeft Armando geen antwoord op deze vraag. Als zijn goede vriend Cherry Duyns (1944) hem later interviewt over zijn leven en zijn werk, begint het antwoord op een vraag dikwijls met ik weet het niet, ik dacht er niet bij na, ik deed het gewoon. Of het nu gaat om schilderen, beeldhouwen, vioolspelen of stoppen met vioolspelen. Wat is trouwens het verschil tussen innerlijke overtuiging en onnadenkendheid? Duyns moet al zijn technieken mobiliseren om zijn gesprekspartner een duidelijker uitspraak, hoe voorlopig ook, te ontlokken. Meer dan eens stranden zijn pogingen in een lachbui die aan het interview een vroegtijdig einde maakt. ‘Ik bel je wel als ik dood ben’ Gesprekken met Armando heet het boek waarin Duyns de gesprekken bundelde.

Het Linnaeuskoor besloot het 4 mei-optreden met Nazomer, een lied op tekst van het gelijknamige gedicht van Lucebert (1924 – 1994), dat begint met de regels: Ik heb in het gras mijn wapens gelegd / en mijn wapens gaan geuren als gras. Want het gras geurt nooit intenser dan in mei.

Geplaatst in lijf en leden, tussen tuin en wereld | Getagged , , | Een reactie plaatsen

Lijmen

Hoe zei Flaubert dat ook al weer? ‘De schrijver in zijn roman is zoals God in zijn schepping overal aanwezig en nergens zichtbaar’. Het betekende dat de auteur zijn publiek niet rechtstreeks aansprak, terwijl hij zijn lezersschare toch graag het een en ander wilde meegeven, om niet te zeggen inpeperen. Dit probleem kon eenvoudig worden opgelost door de verschillende romanpersonages de woorden van de auteur in de mond te leggen, maar niet te opzichtig asjeblieft. Wilde het personage geloofwaardig blijven, dan diende ook dat zich te onthouden van directe interactie met de lezers en lezeressen. Dus dreigde het risico dat de vertelling zou bestaan uit oeverloze dialogen van sprekende poppen en dat de vrijheid van de romanschrijver beperkt werd tot de keuze tussen de directe of de indirecte rede.

Flaubert (1821 – 1880) ontliep die keuze door te experimenteren met wat is gaan heten de vrije indirecte rede. Een uitspraak vloeit als vanzelf over in een overweging, een beschrijving, een filosofietje die, terwijl het niet met zoveel woorden is gezegd, door het publiek wordt herkend als de gedachtegang van het personage. Louis Couperus (1863 – 1923) behoorde tot dat publiek en maakte in zijn romans dankbaar gebruik van deze techniek. James Joyce (1882 – 1941) lichtte het schedeldak van zijn personages en maakte ruimte voor bewustzijnsstromen waarvan niet meer is uit te maken of ze uit het hoofd van zijn romanhelden komen of impulsen zijn uit de grootstad. Carry van Bruggen (1881 – 1932) en Simon Vestdijk (1898 – 1971) deden er voor de literatuur van de lage landen hun voordeel mee.

Als na die tijd in een roman de lezer of lezeres rechtstreeks wordt aangesproken, mogen we aannemen dat we te maken hebben met een kinderboek, met een bewust aangebracht archaïsme, een poging tot humor, een column of een postmoderne stijlbreuk. Auteur en publiek weten dat er aan grenzen wordt getornd.

Rover van Slooten is leraar Nederlands en ziek. De tumor in zijn slokdarm die begon als een hinderlijk bobbeltje, groeit gestaag. De verstikkingsdood is onvermijdelijk, tenzij uitzaaiingen op andere plaatsen in zijn lichaam Van Slooten eerder fataal worden. Henry Sepers (1955) beschrijft de laatste periode van het leven van de kankerlijder die er trots op is als zoon van een eenvoudige fabrieksarbeider nu les te geven op een prestigieus Gymnasium in de hoofdstad. Moet ik er bij vertellen dat die trots zich moeilijk laat combineren met de onttakeling van zijn lichaam? Mijn verleden is versplinterd geraakt. Het was altijd al breekbaar en nu heb ik het uit handen laten vallen. Zo voelt het in ieder geval. Ik ben aan bed gekluisterd en zit opgescheept met scherven van herinneringen. ‘De stiefvader’, heet het boek, en Van Slooten is de verteller.

Maar dan staat er: Het is niet de bedoeling jou het werk te laten doen, maar misschien kun jij de scherven lijmen, zodat mijn leven nog enigszins een geheel lijkt. Dat ik in jouw geest weer heel word. Hoe mijn leven er dan uitziet, zul je me niet meer kunnen vertellen, maar het is al fijn als je het beeld een tijdje met je mee wilt dragen.

Uit de context van de roman valt niet op te maken wie met jij bedoeld wordt. Het is het begin van een hoofdstuk, er is nog geen ander personage opgevoerd. Heeft Van Slooten het tegen mij?

Hij heeft in elk geval beet.

Geplaatst in bij de les | Getagged , , , , , | Een reactie plaatsen

Vader en zoon

De naam van Jan van Berkel viel en ik associeerde er gelijk die van zijn vrouw Arda van Scheppingen bij. We waren aan het eten, mijn oude moeder en ik, tuinboontjes, gebakken aardappels, spekjes, een bal gehakt, alles in de wokpan met een klodder mosterd. ‘Woonden die niet in de Iepenlaan?’ Ik wist het niet. Het waren kennissen van mijn ouders. Het moet zestig jaar geleden zijn dat ik hun namen voor het laatst hoorde. Ome Jan en tante Arda. ‘Weet je het echt niet meer?’, vraagt mijn moeder verbaasd. ‘Het was je beste vriend, je kaartte met hem.’

Het heeft natuurlijk te maken met het katholieke dogma van de drie-eenheid. In de bijbel komt die term niet voor, maar wordt er wel op gehint. Bijvoorbeeld in het evangelie van Johannes, hoofdstuk 14 vers 6 voor de liefhebber, waar staat: Jezus zeide tot hem: ik ben de Weg en de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader, dan door Mij. Dat God en Vader en Zoon en Heilige Geest is, leidde in de vroegste eeuwen van het Christendom al tot dispuut. Paus Leo maakte er halverwege de vijfde eeuw korte metten mee, maar de verwarring wie nu de vader is en wie de zoon, is gebleven, net als de vraag waar die Heilige Geest ineens vandaan komt.

Mijn moeder weet heus dat ze weduwe is, al heeft ze de sterfdatum van haar man niet paraat. Of hij is overleden voor of na mijn broer, kan ze ook niet zeggen. Dat hij op het kerkhof ligt, leidt weer geen twijfel, maar dat neemt niet weg dat vaststaat dat zij en ik met elkaar zijn getrouwd. Of weet je dat ook niet meer? Ik leg mijn beide handen plat op tafel om te laten zien dat ik geen trouwring om heb. Die van haar zit om haar ringvinger. Het overtuigt haar niet.

Dat haar man Jan heette en mijn naam Nico is, compliceert de zaak, maar ze is wel gekkere dingen tegen gekomen de laatste tijd. Ik verzuim te informeren welke dingen dat zijn, haal nog wel het kaartje tevoorschijn met het portret van mijn vader, en zijn sterfdatum. Ze leest het hardop voor, maar laat de informatie voor wat die is. Ik heb de moed niet haar te beroven van het comfort van de waan, hoezeer het mij ook in het nauw brengt. Ik vraag of ze nog zin heeft in een toetje. Ik heb vanille-ijs met advocaat.

Atte Jongstra (1956) vergroot het probleem door in het lemma Drie-eenheid, De Heilige, in zijn Nieuw Christelijk Lexicon De hele Santenkraam uit 1997 de autopsie van de Heilige Clara ter sprake te brengen. In haar galblaas vond men drie bolletjes (…) die niet alleen alledrie evenveel wogen, maar dat, als ze één tegen twee op de balans werden gelegd, twee samen evenveel wogen als één. Twee wogen daarop evenveel als drie, één woog evenveel als alledrie samen. Een fysiek bewijs van Augustinus’ stelling Tantum est una …

De evangelist schrijft op wat Jezus zei: De woorden die Ik tot u spreek, spreek ik van Mijzelf niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Die doet de werken. Het kan dus wel.

Ja, zegt ze. Dat wil ik.

Geplaatst in eten & drinken | Getagged | Een reactie plaatsen

Warm bad

Mijn vader zag het levenslicht in 1930, mijn moeder in 1934. Beider opleiding strandde in de Duitse bezetting, al heeft mijn vader de lagere school wel afgemaakt en zelfs nog een blauwe maandag Duitse les gehad. Mijn moeder volgde na de oorlog een cursus gezinsverzorging en werkte een paar jaar in de gezinszorg tot haar huwelijk in 1955. Mijn vader hielp mee op de boerderij, werd melkventer, molenaarsknecht en vrachtrijder. Toen hij pas getrouwd was werkte hij in de nachtdienst bij Bos & Kalis (grondverzet in Amsterdam West), daarna is hij als ongeschoold arbeider in de bouw gaan werken. Ik heb mijn vader nooit een boek zien lezen. Wel kranten en ons voorlezen deed hij ook. Mijn moeder las de Beatrijs, het katholieke weekblad voor de vrouw, dat werd uitgegeven door De Spaarnestad. Diezelfde uitgeverij was ook verantwoordelijk voor de ‘romannetjes’ die de bezorger van de Beatrijs voor een klein prijsje aanbood en die mijn moeder las.

Rasit Elibol bespreekt in De Groene Amsterdammer van 20 april Het vonnis van de samenleving van Didier Eribon (1953), die een vooraanstaand denker wordt genoemd en is geboren in een eenvoudig arbeidersgezin. Het boek gaat over maatschappelijke ongelijkheid en over Eribons ervaringen als klassenmigrant, iemand die zijn ouderlijk milieu ontgroeit en erin slaagt deel te worden van een van de elites. Het vonnis van de samenleving past in een rijtje Franse boeken die gaan over de gevolgen van een proletarische afkomst voor iemands biografie. Daar hoort de naam bij van Annie Ernaux (1940), die afgelopen jaar de Nobelprijs voor literatuur kreeg, van Éduard Louis (1992), auteur van Veranderen: methode. Maar Sartre en De Beauvoir hadden zich ook al over dit thema gebogen, net als Pierre Bourdieu, wiens vader postbode was in een dorp in de Pyreneeën.

Standsverschillen zijn, voor ons deel van de wereld, ongeveer uitgevonden in Frankrijk. Het roept de vraag op hoe dezelfde problematiek in de Nederlandse letteren resoneert. De tandeloze tijd van A. F. Th. van der Heijden (1951) gaat erover. Willem van Toorn (1935), dichter, romancier en vertaler van Kafka en Zweig, komt uit een middenstandsmilieu en heeft het tot schoolmeester geschopt. De opleiding tot onderwijsgevende was tijdenlang een krachtige motor achter opwaartse sociale mobiliteit. De vader van Jacob Israël de Haan en Carry van Bruggen kon zijn gezin nauwelijks onderhouden als voorzanger in de synagoge. Wat Bourdieu (1930 – 2002) in 1979 in La distinction beschreef, was Carry van Bruggen (1881 – 1932) een halve eeuw eerder al opgevallen in Prometheus en Hedendaags fetischisme. Ja, sociale ongelijkheid is al langer dan een eeuw thema in de Nederlandse literatuur, maar met een andere intensiteit dan in Frankrijk.

Toen ik in de jaren zeventig ging studeren, werd ik als zoon van de arbeidersklasse gekoesterd door de vele linkse bewegingen. Een warm bad, ik wist werkelijk niet wat me overkwam, en ik was de enige niet. Het waren de gevestigde machten die in het nauw werden gebracht door stakingen, bezettingen en boycotacties voor evenredige vertegenwoordiging en gelijke rechten en de minister president van Nederland heette Joop den Uyl.

Mijn vader kon als ongeschoold arbeider en alleenverdiener een woning kopen en zijn kinderen laten studeren. Zo ver schopte ik het nog niet.

Geplaatst in tussen tuin en wereld | Getagged , , , , , , | Een reactie plaatsen

Andere koek

Halverwege de jaren zeventig maakte ik kennis met de transformationeel generatieve grammatica (tgg). Wij waren eerstejaars studenten Nederlandse taal- en letterkunde en zaten in een vertrek in een eeuwenoud pand aan de Amsterdamse Keizersgracht. De wetenschappelijk medewerker van dienst hield ons voor dat het ging om een ambitieus project waaraan de naam van Noam Chomsky (1928) was verbonden. Hij stelde de vraag hoe het mogelijk is dat wij in zo korte tijd onze moedertaal kunnen leren en vermoedde dat een deel van het antwoord was dat taalvermogen ons in de genen zit en aangeboren is. Een ander deel van het antwoord was dat het taalsysteem zou bestaan uit een beperkt aantal regels waarmee een oneindige hoeveelheid uitingen kunnen worden geproduceerd. De ambitie was om die regels te achterhalen in de hoop dat die regels dezelfde waren als die in ons dna waren verankerd.

De nieuwe grammatica was van de Verenigde Staten naar Nederland gekomen op de golven van de sociale protestbewegingen van de jaren zestig. De nieuwe taalkunde hield zich bezig met natuurlijke taal en baseerde zich op empirische feiten; dat was een bedreiging voor de traditionele grammatica die vooral bestond uit een verzameling voorschriften die indirect aan het Latijn waren ontleend. Dat de tgg bestond uit beloften, verwachtingen en een braakliggend veld om op te experimenteren, was genoeg om de gevestigde linguistiek angst aan te jagen.

Chomsky was primair geïnteresseerd in de vorm van de taal. Hij maakte een onderscheid tussen de verschijningsvorm van de taaluiting en een niet waarneembare dieptestructuur. Om van het een bij het ander te komen ontwierp hij transformaties, veranderingsopdrachten die per taal konden verschillen. Zinnen werden schematisch weergegeven in boomstructuren, bij voorkeur binair, transformaties zorgden waar nodig voor veranderingen in die structuren.

Na verloop van tijd was het met de tgg even goed mogelijk structuur aan te brengen in zinnen als met de aloude taalkundige en redekundige zinsontleding. Hoe de woorden vanuit het taalsysteem aan hun betekenis kwamen bleef beide benaderingen een raadsel. De taalkunde kon bestaande zinnen en uitdrukkingen wel doorgronden en beschrijven, aanvaardbare teksten produceren, was andere koek.

Dat lukt een kleine halve eeuw later wel en het was niet de taalkunde die dit kunstje flikt, maar statistiek, effectieve algoritmes en rekenkracht die die van de computers uit de jaren zestig ver overtreft. Wat weet ChatGPT van grammatica? Zouden de spellingsregels in de programmatuur zijn verwerkt, of is de spellingscheck van Word voldoende? Het gratis AI-tekstprogramma is niet geïnteresseerd in regels voor correct taalgebruik, gedegen kennis van de meest voorkomende volgorde van woorden in een veelheid van semantische velden, is voldoende om een betekenisvolle tekst te genereren.

Omdat ChatGPT bestaand taalmateriaal herordent, is het programma minder bruikbaar om over actuele zaken te schrijven, maar de ontwikkelingen gaan snel, en het was altijd al weinigen gegeven verstandige dingen over het hier en nu te zeggen.

De grammatica verschrompelt ondertussen tot een mnemotechnisch hulpmiddel bij het leren van een taal. Daar heb je dan je halve leven aan besteed.

Gênant eigenlijk.

Geplaatst in bij de les | Getagged | Een reactie plaatsen

Costa blanca

We verbleven bij de zee. De bus die we namen, volgde de kust. We kozen een tafeltje met uitzicht op het strand en bekeken de bedoening die daarbij hoort; spelende kinderen, ouders die er lang over doen zich uit te strekken in het zand, nieuwe badgasten die nog twijfelen waar ze zullen neerstrijken. Daartussendoor sporters in kleren met fluorescerende kleuren die geen oog hebben voor hun omgeving. Op tafel is inmiddels een schaal met kroketjes verschenen, aardappelsalade, garnalen met knoflook, gefrituurde visjes en twee glazen waarin de witte wijn fonkelt in het zonlicht.

Kort na nieuwjaar 1919 opende de universiteit van Barcelona haar deuren weer. De griepepidemie was nog niet voorbij, maar alleszins over haar hoogtepunt heen. De familie Pla bracht de moed op de rust van het dorp Palafrugell te verruilen voor de grote stad. Josep Pla, eenentwintig jaar, hervat zijn studie rechten, stort zich vooral in het stedelijk vertier, geniet van de menigte op de Ramblbezoekt theater en concerten (Bach, de Kreutzersonate) en prijst de luchtvochtigheid van Barcelona die ideaal is voor Havannasigaren waarvoor hij geen geld heeft helaas. Op 27 februari noteert Pla in zijn dagboek: Wanneer ik thuiskom is daar zo’n beetje iedereen in rep en roer. Angst dat mijn broer griep heeft. Ik word overvallen door grote paniek.

De kust is die van Albufareta. Zodra de zon op is, loop ik naar buiten, tussen de hoge appartementengebouwen, langs de nieuwe trambaan. Daar zie ik de zee weer. De wandelboulevard met bankjes en bomen, comfortabel geplaveid. Voorbij de strandtent houdt de boulevard op en leiden houten vlonders langs een opgraving met resten van Romeinse bouwwerken. Dan de jachthaven waar je surfplanken, kayakken en waterscooters kunt huren, maar ook een catamaranzeilboot of een van de jachten die met een hogedrukspuit wordt schoongespoten. In het clubhuis zitten vroege gasten achter hun koffie.Voorbij de jachthaven is het afgelopen met de toeristische voorzieningen; een onverhard pad voert langs het strand dat is bezaaid met stenen en rotsblokken. Erboven vliegen de zwaluwen. Bosjes onkruid die in het boek In de ban van de ring steevast gaspeldoorn heten. Ik loop tussen palmen en eucalyptusbomen. Voor me de rotsachtige vlakte tot waar de golven klotsen. Onvoorspelbaar schuimt het op en af, steeds hetzelfde, altijd anders.

Josep Pla zit in het cafe en schrijft: De middag is zacht, de sfeer aangenaam. Domenec Carles vertelt dat hij op een van de meest dramatische dagen van de afgelopen griepepidemie – die zich nog steeds roert – een vriend tegenkwam die belangen bij het Begrafenisfonds heeft.

Er zijn zeer veel mensen ziek”, zei Carles tegen hem. “Het is ongelooflijk.”

En hij schrijft: Met mijn broer lijkt het beter te gaan.

Geplaatst in tussen tuin en wereld | Getagged | Een reactie plaatsen

Blauwe flitsjes

Het begon met een groepje fotografen aan de waterkant. Ik zeg niet waar, ik zeg niet wanneer. Ze hadden zwarte kleren aan, hun camera’s stonden op statieven, de telelenzen waren gericht op een plek op de andere oever waar niets was te zien. Te denken gaf het wel. Ook de volgende dag, toen ik er weer passeerde en bedacht dat die fotografen er toch niet voor niets op uit getrokken waren. Dat ze moesten hopen enig levend wezen op de gevoelige plaat vast te leggen. Een ijsvogel bij voorbeeld. Die middag waren er geen fotografen, maar een ijsvogel vloog er wel.

Ik las Dorp van Gilles van der Loo (1973) in de nazomer van 2021, het jaar dat het boek verscheen. Lezen is te veel gezegd, ik heb met tussenpozen de letters en zinnen tot me genomen, terwijl mijn lichaam en geest opkrabbelden na een hartoperatie. Maar dat een ijsvogel de vertellende instantie is in het boek en dat het speelt in een dijkdorp aan de westelijke rand van de hoofdstad dat de afgelopen vijftig jaar is ingekapseld tussen uitvalswegen, spoorbanen, een station en hoge kantoorgebouwen, zodat er nu alleen nog maar wat oude laagbouw rond een opvallend goed onderhouden kerkje is te zien, wist ik nog. Dat zal ook wel komen omdat ik die plaats talloze keren ben voorbijgekomen.

Vroeger zag je ze vaak, de blauwe flitsjes aan de waterkant, herinnert Melchior Bastiaanse zich. Hij kocht het kerkje voor twee gulden vijftig toen het ten prooi dreigde te vallen aan de sloopkogel, en met zijn vrouw Ella doet hij sindsdien verwoede pogingen er een renderende trouwlocatie en gehoorzaal van te maken. Maar de vochtproblemen krijgt hij niet onder controle, terwijl het dak en de toren groot onderhoud behoeven en de graven van het aanpalende kerkhof verzakken.

Vroeger was zestig jaar geleden, toen Melchior een kleine jongen was en er ook al woonde. Ik prakkiseer me suf langs welk water hij dan regelmatig een ijsvogel zag vliegen. De ijsvogel die de verteller is, komt niet verder dan plassen en sloten, weet dat hij het liefst in de pruimenboom zat, vlak bij het slaapkamerraam van Melchior, die hij zijn jongen noemt, ook als hij oud en grijs is geworden en Ella al lang is overleden. De trekvaart, denk ik, ander water, ken ik daar niet.

Een steenloze compacte zandwal, liefst aan de oever van een helder beekje. Boven de waterspiegel, in de beschutting van een struik een fraaie gang uithakken met mijn snavel terwijl ik het gruis achterwaarts naar buiten mikte. Een nestkamer aan het einde, groot genoeg voor iedereen maar klein genoeg om al die warmte vast te houden. Als ik nog eens kijk, is dat een adequate beschrijving van de plek waar de camera’s van de fotografen op waren gericht. Het is weer een dag later. Eerst zie ik de blauwe flits, die plots stolt tot een ijsvogel op een twijg tegen de oever boven het water, dan opvliegt, een fluorescerende streep trekt die in het jonge groen achter de boom verdwijnt.

Aan de oever blijft een witte vlek rond een holletje. Niet alleen het gruis is naar buiten gewerkt, ook de uitwerpselen die sindsdien zijn geproduceerd. Geen ijsvogel maakt een holletje alleen voor zichzelf. Er was nieuw leven onderweg, schrijft Van der Loo, en kuikens veranderden alles.

Geplaatst in lijf en leden, tussen tuin en wereld | Getagged | Een reactie plaatsen

Niet om het mooie

Er was een periode van – uit mijn hoofd – een maand of twee drie, dat de dirigent van onze zangvereniging was opgenomen in een kliniek in het Limburgse heuvelland om met zichzelf in het reine te komen en korte metten te maken met zijn alcoholverslaving. Het verweesde koor repeteerde dapper door onder directie van Godfried Jansen, en vanuit de gesloten inrichting bereikten ons geregeld nieuwe partituren. Terugkijkend kan ik niet anders dan constateren dat de detentie van onze oefenmeester voor het koor goed heeft uitgepakt. Hij kwam terug met de kiemen van wat later de Linnaeuscantate zou worden, een zangstuk over het leven van de man die het moderne classificatiesysteem van planten en dieren bedacht, en met drie composities op teksten uit de elfdelige cyclus ‘Stroomdal’ van Rutger Kopland (1934 – 2012).

Deze maand verscheen van zijn hand Een klein verwend jongetje, een roman over het verblijf in de afkickkliniek, waarin ik natuurlijk gelijk begon te lezen, nieuwsgierig naar de wederwaardigheden van onze artistiek leider in crisis, maar ook benieuwd naar het prille begin van de cantate die we met ons koor zo vaak en met zoveel succes hebben uitgevoerd en naar de bron van de drie stroomdalgedichten. Ik volgde cliënt Van Spaendonck tijdens de Parelduiker, rokend in het verdomhoekje, bij het bewerken van het heilige speksteen, het tekenen van bomen en in de stilte van de meditatie. Over Linnaeus en Koplands stroomdal kwam ik niets te weten.

Al die jaren dat ik zat te kijken / op het terras aan de rivier / dacht ik hetzelfde: niet omdat dit uitzicht / zo mooi is, niet om het mooie / moet ik blijven kijken  Als het niet om het uitzicht is, blijft het terras over, dat laat zich raden.

Misschien moest ik beter lezen. De deelnemers aan het afkicktraject hadden moeten beloven de onderlinge vertrouwelijkheid niet te schaden en niets over de gang van zaken in de kliniek naar buiten te brengen. Schrijf daar dan maar eens een boek over. Dus zijn de tijdsaanduidingen niet nauwkeuriger dan 20.., krijgen therapeuten en psychiaters m/v andere namen en worden lotgenoten aangeduid als Beer, Sprinkhaan, Fritz de paardenboer of Kap’tein Iglo. Het tweede deel van het boek, een kleine honderd pagina’s, is getiteld Erbuiten, erna, dan betreden we een domein waarover wel ongecensureerd verslag mag worden gedaan. Het is aan de lezer de veranderingen te duiden in het spreken van de verschillende personages in deel een en deel twee.

Het woord stroomdal valt op pagina 113. De lotgenoten zijn onderweg naar een manege om in het contact met paarden te ontdekken hoe congruent ze zijn. We sloegen een onverharde weg in, reden hobbelend omlaag een stroomdalletje in en hielden stil bij een boerderij aan de rand van een grote weide.

Ronald van den Boogaard is op zoek gegaan naar het terras aan de rivier van Kopland, en meent het gevonden te hebben. Het behoort bij café-restaurant De Drentsche AA en ligt in het dorpje Schipborg vlakbij de grens Drenthe-Groningen. Je kunt achter het glas op het terras zitten, maar voor het ware ‘beekgevoel’ kun je ook hier vlakbij de rivier plaatsnemen. Rutger Kopland deed dat nogal eens.

Achter het glas, dat geeft te denken. De cyclus besluit met de regels: het landschap met de rivier / ik zal het nooit kennen

Wie wel?

 

Jan-Paul van Spaendonck, Een klein verwend jongetje, € 17,82, bestellen kan via deze link: https://www.mijnbestseller.nl/shop/index.php/catalogsearch/result/?q=Een+klein+verwend+jongetje

Geplaatst in tussen tuin en wereld | Getagged , | Een reactie plaatsen