Een kleine veertig jaar geleden belandde ik in Parijs bij een boekpresentatie. Oktober, namiddag, het begon al te schemeren (de klok werd in die jaren eind september teruggezet), we zagen achter de etalageruit een kleine menigte met elkaar in gesprek, een glas wijn in de hand en we besloten naar binnen te gaan. Het was ter ere van de Marokkaans-Franse auteur Abdelkebir Khatibi (1938 – 2009). Drie jaar eerder kocht ik ‘La mémoire tatouée’ van dezelfde schrijver. Om de titel; het geheugen als huid die voorzien kan worden van tekens, daar wilde ik meer van weten. Nu ging het om een nieuwe bundel gedichten getiteld ‘Dédicace à l’année qui vient’, opdracht aan het komend jaar. In het exemplaar dat ik kocht schreef de auteur daaronder ‘et celle qui revient’, en het jaar dat terugkomt. Er werden nog steeds herinneringen beschreven.
Parijs is groter dan de twintig arrondissementen die zijn ingesnoerd in de Boulevard Péripherique , maar niemand kwam op het idee het aantal arrondissementen uit te breiden. Tot afgelopen zomer Oroppa verscheen, de debuutroman van Safae el Khannoussi (1994), die in het eerste hoofdstuk gelijk het eenentwintigste arrondissement ter sprake brengt. Denk niet aan een fysieke plek, niet aan gebouwen, infrastructuur van welke aard ook; een stad is zoveel meer dan gestapelde stenen, een spitsuur en een dienstregeling van het gemeentelijk vervoerbedrijf. Ze is ook het amalgaam van gemoedstoestanden, honger, levensverwachtingen, dromen, desillusies, lust, emoties en opinies en de lichamen die daarbij horen.
Het eenentwintigste arrondissement staat niet op de kaart. Voor gelukkige zoekers is het een mogelijkheid al was het nog zo kortstondig, te ontsnappen aan de voorspelbare, noodlottige loop van het normale leven. Het is behalve in Parijs, in Luik, Marseille of Genua te vinden, en vast ook in Mumbai, Tokyo of ergens in Amsterdam, : Het eenentwintigste refereerde aan een tijd die nog komen ging en in het teken stond van een even bloedige als helende fantasierijkheid – onze eeuw, beste mensen! of ook wel een ondergrondse wereld waarin je ellende een naam heeft, waarin je je eigen soort tegenkomt zonder enige haatgevoelens of wrok, waarin je eet van wat daarboven is gejat, en waar God onder de mensen leeft, als gelijke.
Oroppa draait om Salma of Salomé Abergel, geboren in 1957, een Marokkaanse Jood, een Arabier. In de jaren zeventig was ze betrokken bij studentenprotesten tegen de autoritaire overheid. Ze werd opgepakt, gearresteerd, hardhandig verhoord en verdween vier jaar achter de tralies van een van de beruchte Marokkaanse gevangenissen. Ze liep er een longaandoening op die haar fataal zou worden. Na haar vrijlating studeerde ze aan de kunstacademie in Antwerpen en vestigde zich als beeldend kunstenares in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Als jaren later haar ondervrager voor de deur staat, besluit ze te verdwijnen. Ze overhandigt haar testament aan haar goede vriend Hbib Lebyad en vertrekt naar Tunesië.
Oroppa opent met twee motto’s, een van Danilo Kiš en een van Osip Mandelstam en besluit met een verantwoording waarin de auteur onder meer verwijst naar Miguel de Cervantes Saavedra en Walter Benjamin. Dat is gezelschap waarmee we het gemakkelijk vierhonderd pagina’s uithouden.
Hbib Lebyad ontmoet Salma in kringen van kunstenaars en politieke ballingen als ze pas in Nederland is. Na een dag op de bazaar vergezelde hij haar naar een lezing of een voorstelling of een café waar werd gesproken over werken van Ghada al-Samman, Mahmoud Darwish of Abdelkebir Khatibi. Dezelfde die het tweede gedicht uit zijn bundel Dédicace à l’année qui vient besluit met de regel Et nulle contrainte de l’Indicible, want waar het discours verstomt, is bevrijding aanstaande.