Mijn Van Dale-woordenboek, editie 1992, omschrijft een archief als een ‘verzameling van geschreven stukken, oorkonden, akten, bescheiden, registers enz. die betrekking hebben op het bestuur van staat, gewest, gemeente, van een instelling of vereniging, van de werkkring van een openbaar ambtenaar of van een geslacht’. Als Pierre Rosenau de werkkamer van zijn vader beschrijft, heeft hij het over ‘torens van papier rondom zijn bureau, de tijdschriften en notulen, de poppenhuizen, tasjes, pennen en paperclips, dvd’s’, dat doet denken aan een installatie van Edward Kienholz (1943 – 2019). Pierres moeder beschouwde het als rommel, maar als Rosenau senior op zijn sterfbed ligt, vraagt ze hem wat er moet met zijn archief. ‘Rustig laten staan’, luidt het antwoord.
De Rosenaus figureren prominent in Het archief, de nieuwe roman van Thomas Heerma van Voss (1990). Zijn uitgever prijst het boek aan als een ontroerende roman over een wereld die steeds verder verdwijnt en daar is niets aan gelogen, maar het kan preciezer. In deze vader-zoonroman verdwijnen maar liefst drie werelden; die van de letteren, die van de woorden en die van Rosenau senior. Het is niet moeilijk door de sluiers van de roman de contouren van het gezin Heerma van Voss te zien. In het radioprogramma Nooit meer slapen gaf de schrijver toe dat hij dit boek niet had kunnen schrijven als hij niet zeven jaar lang redacteur was geweest van De Revisor en als hij zijn vader – in de jaren zeventig democratisch gekozen hoofdredacteur van De Haagse Post en vanaf de jaren negentig voorzitter van de VPRO en hoofdredacteur radio – niet zijn leven lang had gekend. Arend Jan Heerma van Voss overleed in 2022 op negenenzeventigjarige leeftijd.
Pierre is 28 als hij Koen Koole, werkzaam bij Athenaeum en redacteur van literair tijdschrift Arabesk, ontmoet. De mannen hebben afgesproken in café De Zwart en Koole vraagt Rosenau junior de gelederen te komen versterken. Pierre heeft er wel oren naar. Alleen al het idee streelde mijn ego. Arabesk! Koole maakt er geen geheim van dat het periodiek in zwaar weer verkeert. ‘Ontlezing. Boeken hebben het al jaren zwaar, het literaire blad dus helemaal’. Een paar honderd abonnees heeft het blad, waarschijnlijk minder. Even schiet het door Pierres hoofd dat Koole hem vraagt vanwege zijn beroemde vader, maar die gedachte verwerpt hij snel: zo werkte het niet. Wel belde hij hem voordat hij een besluit nam. ‘Doen,’ was zijn reactie.
Vijf jaar later zegt Pierre op een heidag zijn redacteurschap op. Mijn vader is ziek, zegt hij. Zijn volgende gedachte is: Pierre, je bent een lafaard, je doet betrokken maar fantaseert al tijden over weggaan, waarom heb je je vader nodig als excuus?
Chemokuren, een aftakelend gezinshoofd, een ziekenhuisbed in de kamer, medewerkers van de thuiszorg die in en uit lopen, vrienden en familie op ziekenbezoek. Het gezin Rosenau balanceert tussen hoop en vrees. Om plaats te maken voor nachtzorg, bergt Pierre de stoelen uit de werkkamer naar de kelder, zodat er een stretcher kan staan. Hij probeert te helpen waar hij kan, maar kan ook hier het verschil niet maken. Sorry, ging het door mijn hoofd. Sorry dat ik niks beters te bieden heb, dat ik uiteindelijk alleen maar publiek ben, dat ik je niet kan redden, het spijt me verschrikkelijk, ik verzaak.
Rosenau senior, ondertussen, hoest en rochelt, zucht en doet vergeefse pogingen overeind te komen, zakt terug en fluistert: al die tijdschriften. Die papieren. De woorden.