Pompoenen

Middernacht van zondag op maandag hoorde ik op het nieuws dat Breyten Breytenbach op vijfentachtigjarige leeftijd was overleden. Daarna begon het programma ‘Wat blijft’, waarin eerst Lara Billie Rensen met Elsbeth Etty over Hugo Brandt Corstius sprak en het vervolgens over Socrates ging. De volgende morgen had ik het niet gedroomd en trok ik uit de boekenkast ‘Vingermaan’, een uitgave van Galerie Espace en Meulenhoff met uit de gevangenis gesmokkelde tekeningen van de schilder/dichter en bijdragen van H.C. ten Berge, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Bert Schierbeek. Breytenbach was voor zijn anti-apartheidsactiviteiten veroordeeld en na ruim een jaar eenzame opsluiting in Pretoria overgebracht naar een gevangenis in Kaapstad om daar de overige zeven jaar uit te zitten. Hij genoot er de luxe van een matras en een venster waar soms de maan door scheen.

Ten Berge geeft in Aangepast sonnet een indruk van de potloodtekeningen uit Pretoria. Een jas en een schoen en citroen en papier op een tafel / een schets van een jas en een schoen en citroen en papier op een tafel (…) zijn werkelijk zijn werkelijk herhaal ik herhaal ik prent in zijn toch / werkelijk de tekenen van een bestaan buiten vier vuurvaste naadloze muren // Vier gedichten verder staan de regels neem mijn jas van huiden, Breyten, / nu je zo lang overwintert in de tropen // Vrijgeviger kon Ten Berge, reiziger immers van arctische streken, zich niet betonen voor zijn vriend. Al vroeg ik me af wat iemand die niet naar buiten mag aan een jas heeft.

Twee opgevouwen dekens, een kroes van blik waar de damp af slaat, een dode krekel, een doosje lucifers van het merk Lion – matches vuurhoutjes – en een knoop, maar ook Lucebert kiest de jas en schrijft: onder een regen van slagen / maakten ze van je lichaam / een gekrompen regenjas / en om die ergens neer te gooien / kreeg je na vele regens een matras. Kouwenaar borduurt voort op dat beeld: Onzichtbaar als jij nu bent, Breyten, zit men nu even in je, zoals jij daar nu zit, krom en brommend (…) Het lichaam van de gedetineerde dichter past ons als een jas.

En Kopland (1934 – 2012)? Nee, in de negentien regels die hij onder de aanhef Breyten, schrijft, is van een jas geen sprake. Maar pas op! In zijn Verzamelde gedichten uit 2008 staan onder eenzelfde aanhef veertien andere regels. Dit zijn de laatste drie: En: je was aan de tafel gaan zitten, een gedicht daalde / neer op je schouders als een mantel. Het raam stond open / naar de hevige regen, maar je was veilig onder je vleugels.

Is Jas niet ook de hoofdpersoon van De avond is ongemak de debuutroman van Marieke Lucas Rijneveld (1991)? Kees Buddingh’ (1918 – 1985) wijdt liefst vier sonnetten aan zijn dierbare kledingstuk: ‘k beloof je : ik ga echt nog ’n keer naar Dublin. / Maar ‘k sjouw wel al mijn regenjassen mee. Het is er niet van gekomen.

En dan is er nog die herinnering van Ten Berge aan een ontmoeting met Breytenbach en zijn vrouw Yolande in de rue Vaugirard: nu ik naast haar fijne glimlach loop / en bij dezelfde muur waar ik papajas / koop het straatbeeld plotseling / is veranderd //

Papajas staat er, maar als het gedicht dertien jaar later in de verzamelbundel Materia Prima wordt opgenomen, is het veranderd in pompoenen.

Bert Schierbeek (1918 – 1996) is de enige die zonder jas kan dichten.

Dit bericht is geplaatst in zaliger nagedachtenis met de tags , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Eén reactie op Pompoenen

  1. Huug schreef:

    Even las ik Papa-jas. Door je column op een dwaalspoor gebracht.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *