Ergens in de tweede helft van de jaren zeventig van de vorige eeuw deed ik tijdens mijn studie Nederlands het mondeling examen moderne letterkunde. De Avonden van Simon van het Reve, De koperen tuin van Vestdijk, Nooit meer slapen van Hermans en Terug naar Oegstgeest van Jan Wolkers behoorden tot de verplichte werken, maar er was op de lijst ook plaats voor eigen keuzen. Over de roman Dubbelspel van Frank Martinus Arion, die in 1973 was verschenen, vroeg Anthony Mertens (1946 – 2009), die het examen afnam, waarin dat boek verschilde van veel van de andere werken op de lijst. ‘Dat boek gaat wél ergens over.’, antwoordde de ongeveer twintigjarige versie van mijzelf. Mertens stak zijn duim omhoog en gebaarde dat ik mocht gaan. Geslaagd.
Ik wist wie ik tegenover mij had. In de letterkundige handboeken had nog niemand gehoord van het ik-tijdperk, het zou nog tot kerstmis 1979 duren voor de special van De Haagse Post over dat thema zou verschijnen. Dat blad muntte de term waarmee de geest van het tijdperk na de jaren zestig werd gekenschetst, waarin de persoonlijke emancipatie en ontwikkeling belangrijker was dan de verandering van de maatschappelijke verhoudingen. Daar speelde de teleurstelling over het uitblijven van het tweede kabinet Den Uyl een rol in en het was de opmaat voor de individualisering en de radicalisering die in het volgende decennium grimmige trekjes zou krijgen.
Mertens had het al eerder zien aankomen en werkte in de late jaren zeventig aan een artikel dat in Raster zou verschijnen onder de titel Panoptikum. Het subjektivisties proza van de jaren zeventig, want ook hun spellingsregels waren de onze niet. In het artikel nam hij het recente literaire proza de maat en constateerde hij met afschuw dat de Nederlandse letteren aan het versoapen was. Voor schrijvers van deze literatuur vormt elke depressie, krisis of ongelukkige verliefdheid de garantie voor een nieuw boek. Het feuilletonkarakter van hun boekenproduktie – elke keer weer een nieuwe episode uit het leven van de schrijver – is een direkte klantenbinder. De namen van ’t Hart, Vervoort, Sauwer, Golüke, Moonen en Biesheuvel passeerden de revue, maar ook die van uitgevers, recensenten, boekverkopers en critici die hun uiterste best deel deden uit te maken van het letterkundig onderonsje.
Dat de Parnassus was geslecht en de ivoren toren op instorten stond, hinderde Mertens minder dan de teloorgang van de verstandige en doorwrochte literatuurkritiek.
Maar gelukkig was daar Dubbelspel, waarin op een lome zondagmiddag aan de dominotafel onder een boom op Curaçao, de sociale verhoudingen van het Caribische eiland niet alleen werden uitgelegd, maar ook op scherp werden gezet én tot een fatale ontknoping werden geleid. In de beste negentiende-eeuwse en sociaal-realistische traditie en met een vleug Zuid-Amerikaanse magie, gaf Frank Martinus Arion ons een blik op de Antilliaanse samenleving, zij het dat die in een nevel van rum was gehuld.
Als ik het boek uit mijn kast haal, zie ik dat het blok opnieuw is gelijmd en dat sommige katernen scheef uit de band hangen. Ik moet het boek een paar keer teveel hebben gelezen.
Afgelopen maandag overleed Frank Martinus Arion op achtenzeventigjarige leeftijd. Ik sta erbij stil in mijn vijf havoklas. Op de eerste rij zingen twee meisjes zacht She’s not there van the Zombies.